Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/428

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

viel aan zijne voeten, zijne handen kussende, onder tranen en dringende smeekingen.

Als men uit de vastheid van Drebbels karakter denken kon, zij, baatten niets, en de meester nu werd ernstig ontevreden tegen den dienaar, in wiens verfijnd eergevoel hij zich dus had vergist. Ten laatste zeide hij hem met strengheid:

»Sta op, Gijsbert! en zeg dien meester Gunther, den geheimschrijver, dat hij van hier ga, dat ik een voorstel zoo onwaardig. niet eens in overweging zal nemen.”

»Ai mijn goede Meester, overweeg nog eerst dit; door uw hierblijven is deze zaak voor den Keizer niet meer te redden. door uw gaan…”

»Doe ik nogal de schande die een slecht voorbeeld op zwakke lieden werken kan. Zwijg, Gijsbert! en gehoorzaam haastig, gij verwekt mij tot toorn.”

»Veel liever draag ik dien, dan zulken last over te brengen” die mij uw ondergang schijnt,” hernam Gijsbert met eene zonderlinge uitdrukking in het gelaat, terwijl hij opstond. »Bedenk u op wat anders, Mijnheer! dezen last breng ik niet over.”

»Zoo laat het en ga, het was mijn laatste bevel,” hernam Drebbel verrast en toornig door dien hardnekkigen wederstand.

Gijsbert was doodsbleek geworden, hij drukte de lippen samen, als weerhield hij met moeite zijn antwoord.

»Is dit… mijn afscheid?” vroeg hij, met eene poging om iets uittartends in de stem te leggen, dat toch eigenlijk op een trillenden toon neerkwam.

»Als gij ’t zoo nemen wilt, ja!” sprak Drebbel hard, terwijl hij, hem aanzag als geloofde hij zelf niet wat hij hoorde.

En Gijsbert hief de oogen niet naar hem op, maar knielde neder en drukte nog eens met onstuimigheid de hand zijns meesters aan zijne lippen, hoewel deze hem afweerde, en ijlde toen voort, bijna als een ijlhoofdige die voortliep in koortshitte.

Drebbel zag hem na met smartelijken blik; ook zijn oog stond ietwat vochtig.

»Bemoei u dan het volk op te leiden tot hooger deugd en tot edele gevoelens,” sprak hij met wat bitterheid: «tot min grove zinnelijkheid en zelfzucht; het verbreekt bij de eerste klem het fijne weefsel, al rukt het meteen de draden der dankbaarheid in