Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/432

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Gij?” vroeg Elisabeth verwonderd.

»Ja, Mevrouwe! ik weet een man, en ik dacht juist aan hem, die in staat is de gesteldheid van het weer vele dagen vooruit te voorzien en desnoods zelfs hitte en koude te maken, naar hem verkiest.”

De Koningin verwoog even de fijne lippen tot een glimlach van minachting.

»Een kwakzalver, een wonderdoener! aan dezulken ontbreekt mij geloof.”

»Neen, die man verricht alles wat hij doet, door zekere natuurlijke konsten en door zonderling diepe kennis, die hij heeft van. de natuur en den aard aller dingen…”

»En gij kent dien man?”

»Ik niet, maar… indien Uwe Majesteit meer weten wil…”

»Nu dan?…”

»Zoo ken ik iemand, die veel van hem weet en die jarenlang met hem was.”

»Gij weet dus te zeggen waar die duizendkunstenaar te vinden is?”

»Die niets vuriger verlangt, dan hem bij Uwe Majesteit te brengen.”

»Die wensch kan voldaan worden, misschien kort het mij eene langwijlige ure…”

»De persoon wien ik bedoel, is bij den Graaf van Schwarzheim in dienst als wondarts,” hervatte Mary aarzelend.

»De Graaf is heden aan het hof, ik weet het,” sprak Elisabeth.

»En zijn lijfarts is met hem en wacht in uwe voorzaal,” hernam Mary levendig.

»Hij wacht?” vroeg Elisabeth bevreemd.

»Ja, Mevrouw! want hij had mijne hulp ingeroepen om tot u te komen; en ”ik had hem beloofd, indien het mogelijke ware, hem in dit uur aan mijne genadige meesteres voor te stellen.”

»Ga hem dan schielijk roepen.”

Mary liet zich, als men denken kan, een bevel niet herhalen, dat zij zelve had uitgelokt, en welhaast keerde zij terug met een jonkman in de deftige kleeding van een arts, die eenigszins naar het geestelijk gewaad zweemde; maar ondanks de stemmigheid van houding en gewaad herkennen wij onzen Gijsbert in den stati-