Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/457

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

men het hoogste gemeen heeft, zou daar ook niet het mindere zonder omzien worden afgestaan? Doch dus overdrijven zij dit stelsel niet… Noodwendige arbeid om des broodswille verbieden zij den Christenen niet, alleen ijdele wereldsche kennis en wetenschappen…"

»Eilieve!" viel de burgemeester in, »die verwerping der kunste kan doch nooit eene zoo begaafde vrouwe, en die in alle die oefeningen zoo wondere vaardigheid heeft, aangenaam zijn, noch kan zij in die miskenning mede stemmen."

»Gewis zij kan!" hernam Anna met vastheid. »Zeker daar is een tijd geweest, dat ook ik gedreven werd door zoo sterke begeerte en onmatige zucht naar weten en kennen, dat het was als eene krankte, die mij aanzette, van mijne vroegste jeugd af, om alles wat onder het bereik van menschelijke vermogens was, tot het mijne te maken, 't welk alles in bijzondere mate en in ongemeen korten tijd mij gelukt is te bereiken, zulks ik zeggen kan, dat daar nauwelijks eenige menschelijke wetenschap of konste is, daarin ik niet zekere hoogte en mate van vaardigheid heb bereikt, en daarin ik niet vermaak en luste, zoo niet gevonden heb, dan toch gezocht; zulks ik eenmaal aangaande de studiën van eene Christelijke vrouwe, aan den heer Andréas Rivet heb geschreven, woorden, die ik nu niet meer zonder blozen zeggen kan: »Mijn gevoelen is, dat alle eerlijke wetenschappen of, als men 't noemt, het geheel al van den sluitcirkel der leeringen, een Christelijk vrouwenbeeld als een algemeen goed des menschen, of als een sieraad eigen is." Alzoo dat ik toen geloofde, dat ik alles wat weetrijk is, leeren moest, en dat wel, zoo als de philosofen zeggen, om de onwetendheid te ontgaan. Doch hoeverre mijne gedachten toen geweest zijn van de vermaninge onzes Zaligmakers: Eén ding is noodig; zeker is mij dat nu duidelijk geworden, sinds ik wete wat het zegt Christi beeld in het leven uit te drukken, en eerst Dien eeniglijk te zoeken en te volgen."

»Maar mijn goede juffrouw van Schurman, hoe vreeze ik, dat gij, bij uitwerpinge van dit alles, van nu aan een ledig in uw leven zult voelen, dat niet bekwamelijk door iets anders kan worden aangevuld."

»Integendeel, mijnheer, dat alles was niet genoegzaam om mijne zielszucht volkomenlijk te voldoen, en liet mij een afgrond van leegheid, daaruit zich als uit een verpeste poel, menigte van