Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/47

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tegenspreken, ben ik toch aan mij zelven en aan mijn eer als veldoverste verschuldigd Uwe Hoogheid indachtig te maken, dat het voor mij in ’t geheel NIET gemakkelijk is geweest hier te komen,” hernam de Hertog, met een blik, glanzend van fiere zelfvoldoening. En hij had daar reden toe, want zijn tocht door Opper-Italië over den Mont-Cenis, langs het zuiden van Frankrijk, met eene heirmacht als de zijne, onder ’t oog van een Fransch observatie-leger, dat iedere overtreding van ’t krijgsvolk als een daad van vijandschap kon opnemen, langs de Zwitsersche Alpen, ten aanschouwe van kwalijk gestemde, wantrouwende bergbewoners, en door Hoog-Bourgondiën door Lotharingen tot in Luxemburg, zonder dat er eenige botsing ontstond tusschen zijn volk en het Fransche, of met een der andere volken wier land hij doortrok, zonder dat één schaap uit dier kudden werd ontvreemd, een tros uit dier wijngaard geplukt — dat alles, bij ’t geen de soldaat was te dier tijde, bij ’t geen dit krijgsvolk was bovenal, uit al de verschillende volkeren samengesteld die tot de Europeesche bezittingen van Spanje’s monarch behoorden, was een meesterstuk geweest van veldheersbeleid en van weergalooze krijgstucht, waarop Europa in ademlooze bewondering het oog had gevestigd en dat alleen reeds den Hertog van Alba zijn rang zou gegeven hebben van een der volmaaktste legeraanvoerders zijner eeuw, en hem onsterfelijke eer had moeten aanbrengen, meer dan menige overwinning op het slagveld, zoo niet zijn verblijf zelf in dat landt met zooveel volharding en beleid bereikt, dien lauwer had bevlekt. Maar nu die nog frisch en rein was, kon hij zonder ijdele zelfverheffing spreken, zooals hij voortging:

»Zoo ik niet vreesde het geduld Uwer Hoogheid te vermoeien met eene optelling van de bezwaren, die ik heb moeten overwinnen eer ik — na mij te Carthagena te hebben ingescheept — de Luxemburgsche grenzen veilig had bereikt met mijne heirmacht, zou ik haar vermoedelijk tot de bekentenis brengen, dat het geen lichte taak is geweest, die Ferdinand de Toledo ondernomen heeft in den dienst van zijn Koning, en met Gods hulpe en den zegen van den Heiligen Vader tot een goed eind heeft gebracht.”

»Wij twijfelen er niet aan of de Hertog van Alba, wiens bescheidenheid bekend is, met zelfvoldoening zal terugzien op zijne schreden; alleen wij zien niet in, waartoe het noodig was met zulk eene heirmacht herwaarts heen te komen. Te goeder trouwe