Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/68

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ondanks zijn besten wil en de moedige volharding harer burgers Er was nu nog kans op de vergiffenis van den landvoogd, meende men.— En werkelijk, Alba na zijn laatsten triomf achtte zich nu geducht genoeg om het eens met de goedertierenheid te beproeven, en had het pardon des Konings laten afkondigen, waartoe Filips, naar andere raadslieden luisterend, en den kostbaren, bloedigen oorlog moede, reeds zijn landvoogd volmacht had gegeven. Het scheen dezen daartoe nu het goede oogenblik. Er werden plechtige beloften gedaan van vaderlijke ontferming en koninklijke vergiffenis aan alle berouwhebbenden en boetvaardigen, personen als steden en gewesten, die den strijd tegen hun Koning en zijn landvoogd opgaven en zich van nieuws aan onder zijne gehoorzaamheid stelden. Dit was verleidelijk voor zwakken en kleinmoedigen, voor dezulken die wars van den krijg hunne nering en hanteering liefst rustig hadden voortgezet. Te Alkmaar, waar de welvaart zoo na verbonden was aan den bloei van den landbouw, zag men niet dan met schrik akkers en weiden platgetreden door den woesten voet van ruiters en soldaten. Het graan rijpte al vast, het hooi stond opgetast in schelven, klaar om te worden binnengehaald— en daar had men nu ’t Spaansche krijgsvolk, dat alles ging verwoesten! Schielijk de poorten geopend, den geëischten voetval gedaan voor den overwinnenden veldheer en— de welvaart was verzekerd!

Ja! zoo verzekerd als te Naarden het leven dier arme burgers, die Juliaan Romero in Gods heiligdom had laten samenkomen, in ’t vast vertrouwen op zijn woord als edelman en krijgsbevelhebber, en die dat zoo jammerlijk schond! — Was na dezen moord op groote schaal aan weerloozen, was er na Haarlem, na Zutphen nog op het woord van een Spanjaard, nog op het plechtige pardon van een landvoogd te rekenen, die deze gruweldaden niet had verloochend of berispt, maar ze integendeel had geprezen — bevolen? Men vergat daarbij niet hoe het Alba’s stelregel was, dat men aan ketters en rebellen geen woord behoefde te houden;— geen rechtgeaard Nederlander mocht het vergeten, en niemand, wiens hersens niet door de vrees waren verward, zou zich ook door dit pardon laten verstrikken. Zou Alkmaar zoo zwak en blind zijn om daarin voor te gaan? — Zoo spraken de moedigen, die nu tot kloek verzet raadden het kostte wat het wilde, en die liever met eere ondergingen na als helden te hebben gestreden, dan