Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/67

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tegenpartij, dan zijne volgeren tot weerstand en beeldenstorm aan te zetten. En zoo had men zich liefst buiten de troebelen gehouden en zoo wat midden door willen zeilen. Maar het was geen tijd voor halfheid — Alkmaar zou het door harde ervaring leeren. Een lid harer regeering, Burgemeester Claes Harckz., was mee opgegaan naar Dordrecht ter Staten-Vergadering, waar het besluit genomen werd om den landvoogd tegen te staan, schoon vasthoudende aan den Koning. Daarmee had men dus feitelijk partij gekozen voor den Prins van Oranje. En toen deze er zelf verscheen om de gedane keus te bevestigen en als te aanvaarden, werd hij er wel in alle eerbiedigheid ontvangen, maar toch werd er nog bezwaar gemaakt zijn krijgsvolk in te nemen.

Wat zal men zeggen— het volk van zuivel bij uitnemendheid had een instinctmatigen afkeer van wapengedruisch en Oranje had niet over zooveel krijgsvolk te beschikken dat hij het aan onwilligen zou opdringen. Toch inziende hoezeer hare bol. werken zwak, hare wallen slecht onderhouden waren, gaf. hij Jonkheer Diderik van Sonoy, stadhouder van Noord-Holland, last om daarin te voorzien, die daarop den kundigen Boisot aanstelde om de stad te versterken met meerder bolwerken en hare wallen te verbeteren. Met dit werk was men echter uit allerlei oorzaak nog niet ver gevorderd, toen reeds het gevaar zich voor hare poorten vertoonde, in de gestalte van tweeduizend voetknechten en driehonderd man paardenvolk, die Alba’s zoon op hen afzond. De Prins had al voorlang gewaarschuwd dat Alkmaar aan de beurt lag zoodra Haarlem zou gevallen zijn. Maar men had nog tot het uiterste toe de hoop gekoesterd dat het zoover niet komen zou — men had zich ingebeeld… ja, wat al niet; — men had het gevaar niet kloek onder de oogen willen zien, noch de handen uitgestoken om het te weren; men had liever als de struis den kop in de struiken gedoken en zich diets gemaakt dat er geen kwaad dreigde. Nu kon men er de oogen niet meer voor sluiten, en nu was goede raad duur. De gevoelens waren verdeeld zoowel onder het volk als in de Wethouderschap. De bloohartigheid luisterend naar de in. fluisteringen van den partijgeest ried tot onverwijlde lijdelijke overgave: — dus ware mogelijk nog verzoening te treffen en het lot van Haarlem te ontgaan! Wat zou het nu baten dat men nog vasthield aan den Prins, die Haarlem niet had kunnen ontzetten,