Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/77

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Allereerst moest er een bode gevonden worden, die de hachelijke taak op zich nam zulk een brief over te brengen. Maar de waardige stads-timmerman, Maarten Pietersz van der Meij, die zich reeds vroeger een beslist patriot had getoond, nam volvaardig dien last op zich. De brief, waarin bekentenissen werden gedaan die den vijand niet onder de oogen moesten komen, werd zorgvuldig verborgen in een uitgehold en polsstok, met een houten knop gesloten, en oogenschijnlijk alleen bestemd om den drager dienst te doen bij het overspringen van slooten en greppels. Uit de stad komen en ’s vijands leger doortrekken, was eene onderneming waarbij men ’t leven of de vrijheid kon inschieten. Maar van der Meij had beide vooruit als ten offer gegeven voor ’t behoud zijner vaderstad, en ondernam het waagstuk, dat hem gelukte. En waar Alba’s zoon had verzekerd, dat er niets buiten de stad kon, dan pluimgedierte, bleek het nu dat hij gebluft, en zich misrekend had, vergetende dat de zuivere liefde tot het vaderland bekwaam maakt het onmogelijke te ondernemen, en daarin te slagen. Van der Meij was visch noch vogel, en toch kwam hij door!

Binnen Alkmaar echter bleef men onzeker over zijn lot, en of men al seinvuren branden liet van den Grooten kerkstoren, het meest in ’t oogvallend punt; of men al tuurde in de verte, en over de bolwerken heen ieder stipje aan den gezichtseinder gadesloeg — geene aanstalten tot ontzet waren er te bespeuren, terwijl in de stad veel oorzaaks was tot onrust en neerslachtigheid. De wakkere Ruickhaver, met een deel van zijn volk bij een uitval buiten de poort geraakt, was niet weer bij machte geweest die binnen te trekken, en kon nu niets meer dan op verren afstand voor hare belangen te waken.

De bevelhebber der stad, Jonkheer Jacob Cabeljauw, lag door koorts overmand op het ziekbed; en al was Jonker van Sonnenberch een plaatsvervanger zijner waard, de raad en daad van zulk een voorganger werd noode gemist. Intusschen verzon de vijand, onzeker van den toestand der stad, van hare hulpbronnen en de gezindheid der burgerij, list bij list om achter de waarheid te komen, of haar door verraad binnen te sluipen. Maar, het zij gezegd ter eere van die weinigen binnen hunne muren, die nog Spaanschgezind waren in ’t harte — niemand hunner liet zich tot ontrouw verlokken.