Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/78

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Maar juist die gedwongen rust bij zooveel gevaars als hen omringde; het gemis van alle bedrijvigheid voor hen die gewoon waren aan het vertier van hun bloeiende markt; het oefenen van geduld in duldeloozen toestand, onder dagelijksche kleine en groote ontberingen, onder allerlei nooden en bezwaren, moest veel meer afmattend werken op den geest der belegerden, dan de krachtsinspanning die de strijd vordert, en zeker zou neerslachtigheid tot moedeloosheid hebben vervoerd, zonder het goed overleg en de standvastigheid hunner regeering, met van Teylingen aan het hoofd. Om eenigszins in de dagelijksche bezwaren van geldgebrek te voorzien en de soldeniers te kunnen betalen, wier goed gedrag volstrekt afhankelijk was van de goede soldij, had de regeering voor tienduizend gulden tinnen noodmunten doen slaan, die later tegen echte munt zou kunnen ingewisseld worden. Waar men dus zeker was van ’t krijgsvolk, kon er ook wel eens een uitval tegen den vijand worden gewaagd, en de kleine zegepralen, die men te zulker gelegenheid behaalde, hoe onbeduidend ook ter bevrijding van de stad, strekten toch om den moed en de veerkracht der burgerij op te wekken. Eens mocht het hun gelukken niet slechts buit te verwinnen op den vijand, maar zelfs een Spanjool gevankelijk binnen te voeren. Een Spanjool! Men moet zich in den toestand der belegerden weten te verplaatsen, om de woeste blijdschap der bevolking te begrijpen bij het zien van dezen gevangene, die berichten kon geven, uit het Spaansche leger en die beloofde alles te zeggen wat hij wist, mits men hem het leven spaarde. Werkelijk deed hij bekentenissen waarmee men zijn voordeel kon doen,— en toch, gezegd moet het worden, dat men den ongelukkige geen woord hield! — een gebrek aan goede trouw, dat bij geen Hollander in dezen heiligen strijd had moeten gevonden worden, al was het voorbeeld daarvan door den Spaanschen vijand nog zóó vaak en op nog zoo groote schaal gegeven. Maar Naarden en Haarlem lagen nog zóó versch in ’t geheugen, dat het tot navolging uittergde; de haat was zóó diep ingekankerd, dat men geen Spanjaard het levenslicht gunde wien men bij machte was dat te benemen; daarbij, er bestond gevaar, dat een gevangene, als deze, ontsnapte en den nood der stad, hare zwakte, het klein getal harer verdedigers aan den vijand verried. Was Don Frederik zelf dan zoo spaarzaam met het leven zijner soldaten? hij