Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/94

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

worden; het is zoo, men had hem bij zijne aankomst in Spanje met eerbewijzingen omringd, maar dat kon de geestdrift zijn van het volk, dat voorbarig de bedoelingen des konings vooruitliep; daar lagen vele jaren tusschen dat heengaan naar eene luisterrijke bestemming, die zelve het sprekendste bewijs was van koninklijk vertrouwen en hoogachting, toen hij ging met grootsche vooruitzichten, met een fier zelfvertrouwen in de borst, met eene moedige hoop in het hart, met welgevallen nageöogd door zijn meester en begeleid door de wenschen van zijn volk, - en deze wederkomst, afgesmeekt uit moedeloozen onlust, nu menige trotsche hoop teleurstelling was geworden, en menig mislukt ontwerp zijn zelfvertrouwen beschaamde; vele jaren, waarin anderen het oog en het oor van den monarch hadden gehad, en waarin veel gebeurd was, dat handige vijanden, zelfs zonder het gif van den laster te gebruiken, tot zijn nadeel konden uitleggen. Ja, Filips was een rechtvaardig Vorst, maar hij kon ongeluk als schuld nemen en de overmacht der gebeurtenissen onhandigheid noemen, en van de kracht eens volks, in beweging gebracht door den machtigen hefboom der vrijheidszucht, niets zien dan de zwakheid en den slappen ijver van den tegenstander. Zeker, de Vorst kon grieven hebben tegen den dienaar, die wederkeerde, zonder zijne taak te hebben volbracht, die het werk meer ordeloos had laten liggen dan hij het gevonden had; tegen den landvoogd, die wederkeerde uit een land in vollen opstand, nadat hij was heengezonden om ontevredenen tot rust te brengen. Alba wist het, en de lieden, die den Koning omringden, wisten het ook; vandaar die gloeiende nieuwsgierigheid, die hun de oogen uitschitterde, nu zij weldra weten zouden, of ze een val te beschimpen zouden hebben, of eene gunst te benijden, en meerderen waren er, die hem het eerste toewenschten, dan die hem het laatste waardig keurden. Ook dit wist de Hertog.

Daar is geene moeielijker kunst voor een hoveling, dan in 't midden zijner vijanden, onder het oog van den Vorst, voort te treden met gepaste waardigheid en gepaste zedigheid, bij de onzekerheid, of hij ongenade te gemoet gaat of gunst; sommigen zouden zich met linksche schuchterheid gebukt hebben of klein gemaakt, als konden zij zich onzichtbaar maken, als moesten zij vooruit het medelijden en den troost afbedelen; anderen hadden met bespottelijken trots het hoofd in den nek geworpen, en met