Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/10

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

der door den druk zooveel te zeggen hadden, als in de wintermaanden van het jaar 1587 en vervolgens, en waarin die beide hooge machten een oorlog voerden op het papier, die de grondstoffen kon samenbrengen voor een anderen met meer stoffelijke en scherpere wapenen, Maar ofschoon wij meester Jan Cornelisz. daareven een rustig man noemden, een woord, dat wij bedoelen in den zin van kalm en vredelievend, en ofschoon er in den voorgevel van zijn huis een engel was uitgebeeld. heerschte er op dit oogenblik noch rust, noch vrede, noch kalmte in dat huis; was het er gansch niet »als bij de engelen"; ondersteld, dat uwe verbeelding zich dezelfde voorstelling maakt, als de mijne, van het samenzijn dier hemelgeesten. Integendeel, er heerschte zóóveel twist, verwarring en woest getier, zulke tergende vloeken werden er gehoord in onderscheidene taal en tongval, dat men het met recht een helsch rumoer mocht noemen, en het allereerst denken moest aan dien vreeselijken jammerpoel, waar booze, kwaadaardige en lasterzieke wezens samen waren.

Verbeeldt u slechts, in den ruimen, hollen winkel, zouden wij bijna zeggen, want er was niet die kwistige overvloed van sierlijke boekwerken en fijne papeteries, die in onze tegenwoordige boekmagazijnen gevonden wordt. In die ruimte dan, tusschen de smalle eikenhouten toonbank en de zware beschotten in, waartegen de boekenplanken rustten, woelde eene menigte menschen dooréén op de navolgende wijze: een troepje mannen, blijkbaar soldaten van de Engelsche bezetting, worstelen te zamen, nog gelukkig alléén maar door de kracht der vuisten, om de lijn door te breken van omtrent een gelijk getal jongelieden, die de Utrechtenaar terstond zou hebben erkend als scholieren, dat wil zeggen, als jongelieden, die zich op eene der kapittelscholen voorbereidden tot de academische studiën; dien aanval stonden deze jongelieden door met de onwrikbaarheid