Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/143

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gen was vragen te doen, die bijna nooit zonder spot, en zelden met goede trouw werden beantwoord.

Het is zoo, men had zich in Utrecht, bij het doortrekken of verblijf van de Engelsche hulptroepen, ook aan het voorkomen der Schotsche en Iersche krijgslieden kunnen gewennen; doch welk een indruk zij teweegbrachten, die de half-naakten werden genoemd en als meer dan half-wilden werden beschouwd, vindt men bij Hooft en elders.

En daarenboven, kapitein Hemon Tiry maakte aanspraak op de voorrechten van een fatsoenlijk man, en zijne houding en gebaren kenschetsten hem als een man, die niet onder een hoop ruwe krijgslieden kon vermengd of verward worden, en dit maakte zijne zonde tegen het kostuum te opzichtiger. Nu wij hem ontmoeten, is zijn verdriet en zijne ergernis tot het hoogste toppunt geklommen, en alléén de uitputting, door vermoeienis en ontbering teweeggebracht, beletten hem aan zijne vervolgers van beide door daden lucht te geven, sinds men zijne woorden niet verstaat of niet wil verstaan. Sinds een paar uren heeft hij Utrecht doorkruist in alle richtingen, zonder de zaak te kunnen afdoen die hem daar binnenvoert. Voor de derde maal is hij in dezelfde straat teruggekomen, werwaarts men hem heeft heengewezen. om de woning van den veldheer Norrits te vinden, en reeds heeft hij aan het derde huis, waar hij gehoor heeft gevraagd, een ontkennend antwoord gekregen, zoo het snel en heftig toeslaan eener huisdeur, door een gebelgden huisknecht of door eene lachende dienstmaagd antwoord mag heeten.

Eene wijle zinkt de gefolterde vreemdeling op een stoepbank neder, en mompelt de verwenschingen tegen Utrecht en Holland, die zijne stem niet meer uitroepen kan; hij is zóó lusteloos of zóó afgetobd, dat hij niet eens opmerkt, hoe een hoefsmid, uit medelijden met zijn verminkt paard, het arme beest bij den toom neemt en aan de overzijde der straat in zijne travailje bergt.