Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/151

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»In mijn huis zou ik u veiligheid weten te bieden, al ware hoofd op prijs gesteld, wellieve nichte! Doch wat dringt u hierheen te komen, hier, waar zoo treurige herinneringen…?"

»Weet gij dan niet, vrouwe moei! dat ik maanden achteréén niets heb gedaan dan leven van herinneringen, dan ze samen te vatten, dan ze inéén te persen tot ze maar eene enkele diepe en vaste gedachte zijn geworden, die tegelijk alles omsluit: bloedschuld, wraak; op die twee woorden leve ik sinds wij scheiden; ik weet niet meer wat het leven is of wat het mij zijn kan, zonder die twee woorden; slechts wegen ze toch te veel, te schrikkelijk veel voor de ziel eener vrouw, om niet somtijds moede te worden van de zwaarte!" en luid schreiende, liet zij zich neervallen op den stoel, dien men voor haar had aangeschoven.

»Overwaar, lieve nichte! gij hebt te lang, veel te lang op zoo sombere gedachten voortgeleefd in uwe eenlijkheid," sprak de tante met diep medelijden, terwijl alle de andere vrouwen met deelneming en meewarigheid op haar zagen.

»Mij wordt het bang bij zulke droefheid!" sprak het jonge vrouwtje, dat wij straks zoo lustig zagen.

En inderdaad, het was iets akeligs, die woorden van bloed en wraak te hooren uit zoo zacht-gevormden mond, en zoo schorre kreten van zoo teedere lippen; en eene gestalte zoo tenger, zoo fijn, zoo gansch tot den lust en de minne des levens geschapen, dus neergebogen te zien onder de ellenden des levens, dat zij er niet meer van wenschen wilde, noch hopen kon en er niets meer van had te vreezen op haar twintigste jaar. De lange sluier van floers, nu teruggeslagen, dekte ten halve de gulden vlechten, die de droeve weduwe niet droeg, opgetuit onder een zedig hoofddeksel als die anderen, die tijd en hoofd hadden om te doen en te bedenken wat voegzaam was. Voor haar was de tijd over van tooien en schikken;