Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/150

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Eilieve, Josina! Josina!" roept vrouwe Walburg, en wil hare hand vatten om haar naar eene zitplaats te voeren, »wil u doch wat ontzien van zulke heftigheid! Wil u wat rustiger dragen in manieren en woorden, sinds dat toch niets meer kan verhelpen, en alleen al het gebeurde kwaad tot erger ontsteken."

»Ik mij rustig dragen! Ik mij ontzien van woorden of daden! Ik mij onthouden van op ietwes anders te denken, dan op mijn rouw en op mijne wraak! Ik ietwes vreezen of ietwes mijden op deze aarde! Ik, die niets meer heb te winnen, en niets meer heb te verliezen!" antwoordt de jonge vrouw, met eene woeste hartstochtelijkheid in de trekken en met gebaren, die aan waanzin deden denken.

»Gij zoudt niets te winnen of te wenschen hebben, Josina!" spreekt mevrouwe van Wittenhorst, met eene zekere beduiding.

»En waarom zijt gij dan hier? En waarom dan is uw eerste woord bij ’t intreden aan mij, een vermaan aan een zwaren plicht, dien ik nooit heb verzaakt, hoewel er tijden zijn, ik erken het, waarin ik wenschen zou, dat ze niet op mij rustten?"

Deze toespraak scheen de arme weduwe iets te verlichten.

»Zoo gedenkt gij toch daaraan, moei?" hernam zij, »dit maakt het mij vooreerst lichter u te zeggen, waartoe ik gekomen ben…"

»Allereerst zeg ons vanwaar gij komt, en hoe gij lust en moed grijpt, om hier in Utrecht terug te keeren…"

»Ik voer te veel onrust met mij, om wel gekomen te zijn, is het niet zoo?" vroeg de ongelukkige, met eene stem door hartstocht en argwaan verscherpt.

»Neen, rampspoedige vrouwe! gij zijt mij welkom, nu als vroeger toen ik u mijn huis als wijkplaats bood, schoon gij dat toen afsloegt; maar nu, juist nu…"

»Ben ik veellicht hier niet veilig, zooals zij dat noemen die het verschelen kan wat er van hunne vrijheid en leven wordt?"