Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/171

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zonder eenige terughouding deelgenoot van kapitein Hemon’s verschijning en van de gewichtige tijdingen, die deze aanbracht.

»Het staat allergevaarlijkst met Deventer," sprak hij na eene korte inleiding; »wij verliezen die stad aan de Spanjaarden, zoo daar niet onmiddellijk hulpe wordt gebracht."

»Wel dan," sprak Nieuwenaar, met koene tegenwoordigheid van geest, »die hulp kan immers worden aangebracht; de mogelijkheid is er, zoolang de onmogelijkheid niet bewezen is. De linker IJseloever is ons, van hier uit Utrecht kunnen er troepen worden aangevoerd."

»Ja, Uwe Genade! maar in ’t gebrek aan manschap ligt het grootste gevaar van Deventer niet. Sir William Stanley, die er Gouverneur is en die door Mylord van Leycester zelf en als bij uitverkiezing werd aanbesteld…"

»Overzeker zal die heer dus zijn uiterste vermogen doen, om zich die gunst van dien dankbaren heer waardig te maken," sprak Nieuwenaar wat scherp.

»In zijn schrijven om levensmiddelen en versche troepen geeft hij zich daaraf wel den schijn," hernam Norrits; »maar in effecte gaat hij om met verraderlijke treken, daarvan men het ergste moet vreezen."

»Ter Teufel!" riep Nieuwenaar, »en één verrader binnen eene stad is erger, dan duizend vijanden daarbuiten! Maar ’t is nauw denkelijk, dat een man, als Sir William zijne eer en zijn plicht dus zal vergeten."

»Dat zou Mylord van Leycester ook zeggen, genadige Graaf! zoo men hem dit stuk kwam aandienen, maar toch is het zoo. Hij ligt onder suspicie van onderhandelingen te hebben aangeknoopt met Parma… En zoo hij daarbij nog niet geheel ontrouw geworden is aan zijn eed en de zaak dezer landen, zoo acht ik hem toch ver op den weg om het te worden…"

»Ter Teufel!" herhaalde Nieuwenaar nog eens, terwijl hij in