Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/176

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hem voegt. Intusschen is Utrecht voor ons van te groot belang, dan dat men het dus blootgeven mag; ’t is, om het dus uit te drukken, het hart en de pols van de Engelsche heerschappij in deze provincië, en als wij hier aanmerkelijke kwetsuren ontvingen, mocht er de dood na volgen! op mij zou dan van alles de schuld komen, en licht zoudt gij zelf niet onschuldig geacht worden, als men in zoo’n kwestieusen moment de stad te veel ontbloot vond van Engelsche bezetting. Zeg ik waarheid, of niet?"

»Waarheid, die ik moet toestemmen. Ik zelf ook zou nog geen stap willen doen, waardoor Leycester’s dienst verwaarloosd werd, waar die in zoo nauwe verhouding is met dien der Koningin."

»Gij begrijpt, dat ik het nog minder doen kan, sinds er alreede koelheid heerscht tusschen den Graaf en mij, en ik met Prouninck op een zeer kwaden voet sta; hem passeerende, zou hij ’t als verraderij aanklagen. Daarbij hij is van goeden raad," hervatte de Graaf wat luider; want voetstappen in het naaste vertrek verkondigden hem de komst van Prouninck, »en waar het dringende zaken geldt, van voorbeeldigen ijver ." Norrits boog zich met een glimlach; hij begreep de bedoeling des Graven, zonder haar te willen steunen. Eene seconde daarna opende een deurwaarder het vertrek, en Prouninck trad binnen, maar hij was niet alleen: de raadsheer Kiligrew was met hem.

»Daar Uwe Genade mij tot zich heeft ontboden om wichtige belangen, en onderricht, dat reeds een Engelsch heer, de bevelhebber van de Engelsche krijgsmacht, hier was, achtte ik het niet ongepast, een tweeden Engelschen heer met mij te brengen, bekend voor een wijs en discreet dienaar van Hare Majesteit, en een vertrouwd vriend van Mylord den Gouverneur-Generaal tevens!" sprak Prouninck tot Nieuwenaar, en door die inleiding toonde hij reeds terstond zulken juisten blik op hun gemoedstoestand, dat Norrits sterk kleurde en Nieuwenaar