Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/24

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

baar is. Heeren Engelschen! gedenkt, dat gij hier vrienden en bondgenooten zijt en geene vijanden; en vergeet niet, dat de Hollandsche natie voor eigen haard leeft, om woeste aanvallen te verhalen op wie ze pleegt. Gij, master hier!" sprak hij tot den gentleman. »Keer over deze zaak eens bij meester Cornelisz. terug op een anderen tijd; ik zal dan daar zijn, en zoeken ’t met hem op een goed accoord te brengen. En, meester Cornelisz.! neem een goeden raad aan van mij." En de Burgemeester fluisterde dezen lachende iets in. Daarop ging hij, en al de anderen volgden zijn voorbeeld; de rust was hersteld.

Droevig overzag Jan Cornelisz. de wanorde in zijn winkel, en zuchtende sprak hij bij zich zelven:

»De raad was treffelijk, meester! alleen het navolgen er van heeft zonderling groote zwarigheid in."

Wij weten wel niet zoo goed als Prouninck de oorzaak van ’t geschil; maar, daar wij niet als hij geroepen zijn, er recht in te spreken, zal het ons genoeg zijn te raden: dat een paar studenten een Engelsch heer, onder schijn van hem bij den boekverkooper te recht te helpen, door verkeerde vertolking der wederzijdsche vragen en antwoorden, met wat onedelmoedige schalkheid, in verwarring hadden gebracht; dat hij ten laatste hunne list had geraden, en boos geworden over de misleiding, in plaats van haar als eene onbedachtheid te vergeven, als eene misdaad wilde wreken; dat hij, naar de gewoonte van zijn volk, terstond zelf had willen doen door het vuistrecht. De studenten zich aangevallen ziende, hadden zich moeten verweren, en voor wederzijdsche partijen waren er ongelukkig hulpbenden komen opdagen, die den strijd hadden verhit, zonder:de oorzaak er van te kennen. Hetgeen meer onze zaak is, de gevolgen er van te weten, zal ons gelukken, als wij nog eene wijle aan het huis