Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/263

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zie nu, Wijndrik! dáár stond Maria, die zich bij geval had ter zijde begeven, op wat afstands van de anderen, toen de Maulde haar opmerkte, haar naderde en haar toesprak op een toon, dien… dien ik u niet beschrijven kan… maar dit waren de woorden: »Maria! Maria mijne! Volschoonste! dat is mij goed u te zien dus vroeg in den ochtend; ik had dat noodig." "

»Ik begrijp dat na een nacht als de zijne," dacht Wijndrik.

»En zij: » Fij, jonker de Maulde! zoo vroeg al met jok en fleemtaal gereed! Lach te dezer stond eens met de anderen…, ik me ene het ernstig; ik heb er mijne redenen voor." "

»Die redenen zijn mij klaar," dacht Wijndrik.

»Jokkernij, neen, neen, neen! noem het niet dus, Maria! U Maria te noemen, Maria mijne! dien zoeten naam te herhalen, te mogen uitspreken éénmaal, te herhalen duizendmalen, en om dan in een kus mijne ziel te leggen en mijn leven, dat is geen scherts voor mij, Maria! dit is volle, vreeselijke ernst; want het is het éénige, wat mij hier het leven mogelijk maakt." Zie, Wijndrik! ’t is waar, altoos en daar we allen bij waren, noemde hij Maria bij haar naam, en nooit had ik er over nagedacht. Nu voelde ik het pijnlijk, dat ik niets voor hem was dan… joffer Rueel!"

»En wat zeide Maria Prouninck? " vroeg Wijndrik, wiens hartstochtelijke nieuwsgierigheid haar niet meer tijd liet tot een smartelijk nadenken.

»Maria hield zich, als weinigen zouden gedaan hebben. »Als het dan ernst is, jonker de Maulde!" sprak zij, en trad wat koel en strak terug, »bid ik u nog ernstiger, mij te laten!" — »Ook dan, Maria! als dit een afscheid is, als ik van hier ga!" Ziet gij, Wijndrik! haar deelde hij dat mede, mij… mij achtte hij niet eenmaal waard, dat bericht te hooren! — ~Hoe gij verreist?" vroeg zij, zeer verwonderd. — »Ik moet; ik moet; ik kan u dat niet zeggen, waarom? maar ik moet gaan. Ik wilde