Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/264

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

het de anderen niet meedeelen, uit vreeze, dat hun drang mij mocht terughouden; maar ik ga; te middag, als we het jachtmaal genomen hebben, zegge ik even den heer van Brakel dank; en trek dan af zonder gerucht van scheiden. Ik weet, hoe de jongeluiden zijn en hoe ik ben, en blijven is mij toch niet meer doenlijk!" "

»De ongelukkige, ik begrijp dat!" dacht Wijndrik.

»Dus, overschoone Maria! gun mij een afscheidsgroet, en zoo ’t zijn kan, schrijf een woordeke aan uw heer vader, wijl ik ter jacht rijde; ik neme dat dan straks en breng het zelf over; ik heb noodig, zekere luiden van kwaliteit te spreken in Utrecht, en hij zal mij daarin ten dienste wezen, als gij \’t wat aandringt…" En hij noemde een naam zoo zacht, dat ik dien niet verstond."

»Dit is blijkelijk een opzet, om nader in connectie te komen met meester Gerard! De heer Pieter Ruisch en andere aanzienlijken van de Maulde\’s bekendschap waren daar even bekwaam, toe, om niet te zeggen, dat de baron de Maulde, kapitein in dienst der Staten, in ieder huis hier te lande toegang verkrijgen kan op eigene bede, ware het te Delft bij de Prinses-douairière, of te Leiden bij den Paltzgraaf."

»Zoo hield ik het ook!" zuchtte Ada. »Maria zeide daarop: » Heer Nicolaas! hoor! ik wil u dezen dienst wel verleenen, maar verzeker mij vooraf, dat gij daarvan geen gebruik zult maken ter wille van… van… uwe liefde!" Dit bracht zij met moeite uit. — »Neen, och, neen!" riep hij, met eene zonderlinge stem, en van haar afziende; »ik weet wel, dat daarin voor mij niets dan wanhoop ligt, rampzalige, die ik ben!" — »Kom, kom, jonker! gij, de geliefde, het troetelkind van alle jonkvrouwen…?" — »Ja, zottinnen genoeg, die mij naar de oogen zien; maar waar ik ééniglijk mijn hart geef, mijn hart met alles… alles wat ik te geven heb, dáár… dáár ontmoet ik niet dan