Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/27

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vijf kruiskens op den rug, kan men geen goed scholier meer zijn."

»Ik heb ze nog niet, maar ben toch te oud voor de studie; ’t geeft ook geen pas voor eene vrouw, die met haar huiswerk als anderszins wel de handen vol heeft."

»U zou ik het ook niet opleggen, Klare! maar ’t is op Deliana dat ik denke! Deliana zal Engelsch leeren."

»Wat! het kind! ons lief zoetzedig meiske! zoudt ge dat willens en met voordacht in zóó groote last en moeite brengen? Dat zal nooit zijn, zoolang ik leve en het weren kan."

»Dat zal zekerlijk zijn, zoo waarlijk het mij nut en noodig dunkt en ik macht houde over ’t kind. Meent ge bijgeval, dat ze daarvoor niet abel zou zijn?"

»Daar twijfelt niemand aan, en ’t is wel te vreezen, dat ze al heel gauw het gelispel en gerammel van die holle Jodentaal zal weten na te bauwen. Oft het harer ziele zaligheid baten zal, dat weet de Heere!"

»Ei, vrouw! wat spreekt ge daar hooge woorden toe! 't is immers eene middelbare zake…"

»Eene middelbare zake! dat een meiske dus vervreemd moet worden van huis- en naaldenwerk, en zich begeven zal tot studeeren, als ware ze klerk oft scholier? ’t Is wel al genoeg, dat ze lezen en schrijven kan als een schoolmeester, daar ze vrij al te veel partij van trekt, bij de menigte schrifturen en boekskens, die hier te allen tijde voor de hand liggen, daarvan men niet weet of ze nut stichten in een jonk hart, of wel jeugdige zinnen van deugdelijken ernst afkeerig maken."

»Al genoeg, Klare! en te veel. Wijsheid en wetenschap in te planten in eene jeugdige ziel, zij het zelfs die eener vrouw kan nooit schaden; het meiske is een vroom kind, dat dit alles bij zich weglegt als een kostelijken schat, en het al met stille zedigheid omdraagt. En daartoe, zoo niet ik boekenkennis en leeskonst voorstond, wie ter wereld zou het doen? Doch dit alles komt