Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/298

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

satie aan te knoopen," hernam de Fries goelijk glimlachend.

De Maulde antwoordde niets; hij kleurde en beet zich de lippen, maar de wijze waarop hij den vreemde den arm vatte en voorttrok, bewees zulk eene geweldige hartstochtelijkheid. dat deze het opmerken moest.

»Mijnheer!" zeide deze trouwhartig, »ik ben van ons de oudste, mag ik u eene vraag doen?"

»Graag!" hernam de Maulde.

»Weet gij, dat de Prinses de Chimay eene gehijlikte vrouw is?"

»Ja!" hernam de Maulde dof.

»Verschoon mij; maar zooals gij dit »ja" zegt, zou ik haast meenen, dat…

»Dat ik passie had voor die vrouw," voegde de jonge man; er bij, »en dat is waar; ik win er niets bij het te ontveinzen:"

»O, mijn jonge vriend! in uwe plaats dan verliet ik dezen kring, deze zaal, dit huis; wijsheid en voorzichtigheid gebieden het u; eene passie, nog zoo in ’t opkomen, kan onderdrukt worden."

»’t Is te laat; zij verteert mij reeds sinds maanden," antwoordde de Maulde met eene gesmoorde stem.

De Fries drukte hem de hand, maar schudde toch het hoofd.

»Ik kenne ook de almacht der passiën bij ervaring, God lof! niet tot misdaad toe, doch genoeg om een ander te mogen: zeggen: vlied ze!"

»Ik voel dat ik moest, ik weet dat ik niet kan," sprak de jonge edelman haastig en fluisterend, »en nu is \’t te laat; de Prinses heeft ons opgemerkt."

Werkelijk wendde Maria even het hoofd naar de Maulde heen, en groette hem met een gemeenzaam knikje en met een glimlach, die als uitnoodigde tot naderen.

De beide heeren kwamen bij haar; de Maulde boog zich zonder naar haar op te zien, en blijkbaar kostte het hem moeite,