Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/310

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ook te zamen gearmd en in vertrouwelijk gesprek. Het was een man van jaren en een jong man, beiden gekleed als aanzienlijke lieden, doch die beiden het bovengedeelte van ’t gelaat met een half masker gedekt hadden. De Prinses schrikte een weinig van die gestalten, en te meer, daar men elkander noodwendig dicht voorbij moest gaan in den engen doortocht; maar zij herkende geen van beiden, terwijl zij toch hoorde, dat de jongere tot zijn makker zeide:

»Dat is kapitein de Maulde; wie kan de dame zijn?"

»De Prinses de Chimay!" hernam deze; maar toch herkende noch zij, noch de Maulde hunne stemmen.

»Dat is vreemd, wat mogen die lieden hier?" sprak Maria.

»Wellicht als wij eene overéénkomst maken, daarbij zij niet door anderen willen beluisterd zijn, en die zich daarom afzonderen en van eene mom bedienen."

»Spijtig is ’t altijd, dat wij herkend zijn zonder te weten, door wie?" zeide de Prinses.

»Licht hebben zij meer zorg, hunne tegenwoordigheid te verbergen, dan lust, over de onze te kallen. Dus wees welgemoed, mijne volschoone gebiedster! en wil mij nu de noodwendigste inlichtingen geven omtrent uw beschermeling."

Zij hadden de zitten bereikt. De Prinses zette zich; de Maulde nam een scabel en plaatste zich aan hare voeten, en nu volgde een onderhoud, dat wij niet zullen afluisteren, en waarvan de uitkomst was, dat Cosmo Pescarengis een luitenantschap werd toegezegd bij de Hollandsche krijgsmacht, »al mochten zich alle Graven, Prinsen en Heeren daartegen verzetten;" terwijl in ruiling daarvan Nicolaas de Maulde vooreerst de vrijheid erlangde, de schoone hand der Prinses te kussen, verder dat hij haar voortaan zou mogen bezoeken, en haar de diensten en oplettendheden bewijzen van een ridder aan zijne dame; dat de Friesche edelman niet zou worden gehoord, dan waar hij te handelen had