Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/309

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ligen?" En hij zag haar zóó zacht en smeekend aan, dat zij zeide:

»Nu dan, wat vraagt gij?"

»Mevrouwe! u mijn wensch te kennen te geven, daar al deze luiden om ons zijn en op ons zien, als ik vreeze, dat ze niet onderlaten zullen, is vrij al te moeilijk; daarbij dien ik meer van uw gunstgenoot te weten, eer ik zijne belangen vorderen kan, en zoo mocht onze onderhandeling voor aller oog te lang duren. Gun mij morgen een gehoor, ware het slechts eene halve stonde."

»Op morgen moet ik mijn beschermeling antwoord geven. In den voornoen komt hij het afhalen."

»Hoe maken wij het dan? Die Fries en de Engelsche heeren zien met zulke felle oog en herwaarts heen, dat ik welstaanshalve mijn oorlof nemen moet…"

»Doe of ge van hier vertrekt, en wacht mij in de gaanderij hier naast aan; zoo haast ik kan, kome ik tot u."

»Wees gedankt, mevrouw!" En hij verwijderde zich met eene diepe buiging, en met een laatsten gloeienden blik.

De Prinses sprak nog veel met sommige mannen en vrouwen. Daar er nog getafeld zoude worden, dacht niemand aan vertrekken, en Manninga hield het er voor, dat Maria den jongen hopman een zulk afscheid had gegeven, dat hem schielijk vertrekken deed, om nooit terug te keeren, en in zijn harte prees hij haar daarover; maar op ééns, toen de Prinses de voornaamsten harer gasten in gesprek, in dans of in spel zag gewikkeld (want zelfs de naïve pandspelen vonden toenmaals, in zulke kringen, hunne voorstanders), ontsnapte zij uit de zaal, en vond, als men denken kan, de Maulde haar wachtende in de gaanderij; maar, terwijl zij die .opwandelden om, aan het eind er van, één der zitten in te nemen, met leder bekleed, en die tegelijk den dienst deden van kleine kasten, kwamen twee personen die af,