Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/314

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Wel dan! meent ge, dat het mij aan een borgtocht zoude gebreken?"

»Neen; maar eer ’t zoover gevorderd was, kondt gij eene inkerkering van maanden te verduren hebben… of ’t u dat gevallen zou…?"

»Gansch en al niet! Maar gij begrijpt, zoo ’t niet ware om het geval met Buis, om den jonker Rueel zekere nieuwe instructiën te brengen en met u te aboucheeren, ik ware niet hier; ter zulker fine waagt men wel ietwes."

»Zoo is ’t dan zeker, dat Buis los komt?"

»Het zou er slecht toe staan, zoo ’t niet binnen een paar dagen ware. Prouninck kan het niet langer houden. De Algemeene Staten hebben nu de loslating gezamenlijk besloten en geordineerd. De familie stort morgen de gestelde som. Wijndrik krijgt last op de uitlevering aan te dringen, en ik ben hier om hem op te wachten en naar ’s Hage te verzellen."

»Dat zal opspraak geven; Leycester zal diep gekrenkt zijn. "

»De Algemeene Staten hebben goed vertrouwen van neen," hernam de jonkman met een fijn diplomatiek glimlachje, »hebbende Zijne Excellentie verklaard, dat de gevangenneming van Buis zonder zijne voorkennis was geschied."

»O! daar onderken ik den Advocaat!"

»Mijn oom, de Advocaat, heeft geoordeeld, dat het nu tijd was, de billijke klachten der verwanten van den Pensionaris te hooren, en een heer van die kwaliteit niet langer recht te onthouden."

»Voorwaar! de Advocaat is een man, die op zijn getij weet te visschen."

»’t Is eene bekende zaak, dat in troebele wateren de vangst goed kan zijn, en zekerlijk aan woeling en onrust gebreekt het niet, nocht hier te Utrecht, noch in Holland; en konden ook de politieke stormen worden gestild, de kerkelijke veeten zouden