Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/315

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

daarmee niet zijn neergelegd, en door ’t ijveren der factieuse predikanten, die de laatsten in de eersten nog meer verwikkeld hebben, is het zóó ver gekomen, dat er aan vrede niet meer is te denken, en er alléén op strijden moet worden gepeist, tot er overwinning of nederlaag na volge."

»Mij dunkt, zoo Buis ontslagen wordt, is er door Holland eene roemruchtige zege behaald, en het zal wel de duchtigste nederlaag zijn, die de Reingoudsche factie nog heeft geleden, hier binnen Utrecht."

»Het zal van hare zwakheid getuigen in ’t Land, en hare minderheid bewijzen tegen Holland… die ondervinding is haar hoog noodig."

»Allernoodigst, en nog veel daartoe, eer zij recht begrijpt, wie hier in ’t Land meester behoort te zijn en zal wezen; maar ’t zal niet eenmaal hare zwaarste nederlaag zijn; ik heb eene andere te vermelden."

»Spreek dan haastelijk. Ik heb noodig veel te hooren. Denk in, dat ik maandenlang in ballingschap heb omgedoold, in de Friesche streken, mij niet eenmaal in de groote steden onthoudende, uit verdriet in ’t geen ik dáár zag en hoorde; ook gansch geene communicatie hebbende met wie ook tot Utrecht, daar mijne beste vrienden, als ik, daar buiten waren dolende, de overigen uit schroom er het zwijgen toe deden, — en nu — na mijne aankomst hier, vinde ik mij in dit verwulf als levende begraven."

»Wel dan, heer! wil luisteren; mijne berichten zijn van een aard om u over veel lijdens te troosten. Gij hebt doch voorkennis van dien vermetelen aanslag van die ongeruste geesten en despotieke personen, hier binnen Utrecht…, het afschaffen van het eerste lid van Staat, daarbij alle domheeren, kanonniken en edelen in hunne dierbaarste rechten en privilegiën zijn gekrenkt, rechten en handvesten zoo oud als het bisdom! Dit