Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/337

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

derkomst noodig achtten en van harte wenschten, niet omdat de zending of de persoon van Modet hun een gepasten en veroorloofden maatregel scheen, maar Gideon had, rond en vast, zijne onderteekening geweigerd, en zoolang tegenstand baatte, had hij tegengestaan; toen men, ondanks deze, het begeerde had doorgedreven, had hij alle deelneming daaraan ontkend, en hij was de éénige, die dezen moed had gehad. Hoewel niet tegen den Graaf gestemd, was hij, na al hetgeen er reeds was gebeurd, niet van gevoelen, dat de wederkomst van den Graaf tot krachtige herstelling der orde en welvaart in het vaderland het beste hulpmiddel kon zijn; maar al ware dat geweest, hem scheen het heil en d.e uitbreiding van de waarachtige Christen-Kerk niet afhankelijk van uiterlijke wereldsche omstandigheden, en hij geloofde dus alle inmenging van dienaren des Evangelies in wereldsche zaken zoo ongepast als onnoodig. De zending van Modet scheen hem dus en uit het Christelijk oogpunt ongeoorloofd, en uit het verstandelijk zonder nut; en het prediken in denzelfden geest, vanwaar deze zending uitging, waarover vrouw Cornelisz. zich nu bij hem beklaagde, was, als men denken kan, hem nog grootere grieve. Het eerste was slechts een feit, eene handeling, die waarschijnlijk geen gevolg zoude hebben; het laatste daarentegen was eene smetstof, die zich indrong van sprekers tot hoorders, en wier verspreiding van onberekenbare gevolgen kon zijn, niet enkel voor het tegenwoordige bij de heftige spanning der gemoederen, maar ook en bovenal inwerken op de toekomst, op het zielenheil van meer dan één geslacht. Maar juist de bijzonderheid, dat hij persoonlijk betrokken was geweest in het vraagstuk, waarover hij nu moest beslissen, benam hem zijne gewone vrijmoedigheid; de diepe afkeer, dien hij zelf had van hetgeen hij geroepen werd af te keuren, de smartelijke gewaarwordingen, waarmede zijn Christelijk gevoel telkens getroffen werd, als hij dacht aan hetgeen er omging in