Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/43

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Ik houd voor zeker, dat gij het kunt en dat uitgemaakt, weet ik, dat gij zult willen…"

»Nooit! nooit! Zoo waar mijn naam…"

»Master Fabian is!" glimlachte de barbier.

»Onbarmhartig mensch!" riep Fabian, en zijne trekken verwrongen zich pijnlijk. »Hoe hebt gij het in uw hoofd kunnen stellen, dat ik mij tot zoo iets leenen zou?"

»Ik heb daarop gerekend. Primo, omdat master Fabian een beroep hebben moet, zal het hem mogelijk zijn, datgene te doen, wat hem noodig is; secundo, omdat voor iemand, als master Fabian, niet iedere soort van beroep convenabel is; tertio, omdat ik meende, dat gij wat goed betrouwen zoudt hebben op mijn raad. Ik heb er zoo vast op gerekend, dear Sir! dat ik hier ben om u af te halen en derwaarts te geleiden. Ge dient toch wel eerst kennis te maken met uwe discipelin, eer ge uw onderwijs aanvangt," voegde hij er spotachtig bij, in hope, dat de scherts weerklank zou vinden.

Maar Fabian sprak kort en met hoogheid:

»Meester Christoffel! ondersta u geen spot op dit punt, en laat af van verder aanhouden. Ik sterf liever duizendmaal, dan zulk een narrenspel te spelen."

»Ei, de vraag betreft geen dood of leven; om aan ’t eind van ’t laatste te komen, zijn daar middelen te over voorhanden; de eerste koord de beste, mijne scheermessen, en nog daartoe… geheime middelen, die wij allebei kennen en die probatum zijn; doch ’t is hier de kwestie om een zeker doel te bereiken, en ik zie niet, dat met uw dood uwe vijanden getroffen zouden zijn, of uwe zaak particulier gediend. Ik hield voor zeker, dat master Fabian, om tot zijn oogmerk te komen, zich nogal zorg en poene getroosten zou…"

De vreemde stampvoette van ongeduld.

»Ik zeg u, dat ik nood, noch dood, noch gevaren, noch