Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/53

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»En zoo snel terug uit het leger? Ik kan niet bekomen van mijne verwondering."

»En gij zelf zijt wel hier!"

»Nog maar één dag, en ik was er ook niet om te blijven; maar gij, dat is wat anders, ik had gedacht, dat Parma…"

»Voor al de wereld ben ik ook nog altijd daar en mijn oponthoud hier moet een diep geheim blijven! Begrepen? En gij, zeg mij, tot wiens dienst zijt gij hier, en in welk emplooi mag men u ditmaal groeten?"

»Ik ben altijd dezelfde, dien gij mij hebt gezien, heer!" hernam Cosimo verdrietig; »en ik weet, dat uws gelijken hun vermaak nemen in mij te vernederen; ook als gij u weder met uw eigen naam en titel noemt, zal ik mij daarin voegen en mij laten ondervragen; doch vergeef mij! master Fabian is niet meer dan mijn gelijke; hem heb ik geene uitlegging te geven, die hij zelf vermijdt, en mijne zaken hebben licht evenveel geheimenis noodig als de zijne!"

»Ik heb u gegrepen, mijn schuwe vos! aan die terughouding, aan die uiterste omzichtigheid merk ik, dat gij ietwes te ondernemen hebt tegen de wettige macht, dat men u gebruikt om den Grave van Leycester kwaad te brouwen."

»Zoo haast u, en ga mij verklagen bij Mylord North, maar bedenk vooruit, dat ik mijn tijd wel slecht kieze voor een aanslag op des Graven persoon, die veilig en overveilig te Greenwich huist."

»Ei, man! wie spreekt er van verklagen? Ik zeg veeleer: laat ons bondgenooten zijn…!"

»Eene absentie is een kwaad moment, om iets ten uitvoer te leggen…," hernam Cosimo aarzelend.

»Tegen lijf en leven ja, tegen macht en eere neen!" hernam Fabian schielijk.

»Vraag daar mijne heeren de Staten naar!" merkte de bar-