Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/56

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

als een ander aan wat koorde men trekken moet om tot hoogheid te geraken; doch dat begeere ik niet: ik ben tevreden met mijn staat. Ik bezit meer wereldsch goed, dan een man alléén gebruiken mag, en vrijgezel gebleven tot mijn veertigste, gedenk ik nu wel niet meer mij met vrouw of kinderen te beladen. Maar kan men dan geene andere zorge in hoofd of harte hebben, alschoon men geen edelman oft heer is, maar slechts gering burger? Is het poorterrecht van eene stad als ons Utrecht, niet een rang, die zooveel eers inheeft als dienaar te wezen van een Vorst? En zijn de geschonden privilegiën van onze stad, onze verkrachte keuren, onze vertreden vrijheden niet al zoowel waardig, dat men ze trachte te veiligen of te wreken, al heeft men geene persoonlijke grieven tegen den schenner?"

En de barbier zag ernstig en droevig, terwijl hij dit zeide; en het was, of de trekken van zijn gelaat, die anders iets listigs en dubbelzinnigs hadden, innig en open werden, als lichtte hij een masker af van zijn gelaat, met het vrijer uitspreken zuner gedachten.

»En ’t is de huichelachtige gunsteling van Elisabeth, die ze schendt en vertrapt, niet waar?" riep de vurige Fabian.

»Hij en zijne gunstelingen, hetzij met of buiten zijne voorkennis, maar altijd doch door zijne schuld; want een regeerder moest het weten, wien hij gebruikt en wat zij plegen, die hij door zijn vertrouwen macht en gezag in handen stelt. Leider! hoe zag het er in ons Utrecht anders uit, eer de rouwe Engelsche heeren met hunne plompe pooten ons onze welweerde stad zijn komen vertreden! Niets staat meer overeind, van wat toen zoo lustig prijkte. Vreemdelingen in de magistraat gebracht, de wethouderschap verkleind in eere, en gedrukt in vrijheid onder een tyrannischen Burgemeester! Een Brabandsche geus heerschende in onze Bisschopsstad! Onze gekorenen vernietigd; onze edelen gebannen; onze geestelijken ontwijd of ’t onderst boven gekeerd; onze laatste