Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/70

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ninck!" riep nu Wijndrik, die misschien met nog meer ongeduld naar den omslachtigen gang harer rede had geluisterd, dan de lezer, die in zijn recht was, om haar over te slaan. Hij had het zijne moeten verbijten; het was niet het oogenblik voor hem, om de gunst der dame te verliezen bij gebrek aan toegevendheid voor hare kennelijke behoefte, zich eens lucht te geven over een toestand die haar zelve moeite deed.

»Gij hebt daar uitgesproken wat mij het harte beklemt, als werd het genepen met schroeven. De tijden en tijdsgelegenheden hebben zich gesteld tusschen den goeden wil van mijn heere Prouninck en mijne wenschen; hij is te mijwaarts veranderd en toch diezelfde drang van een moeilijk heden en eene bange en onzekere toekomst, maakt het mij wenschelijk om mij spoedig en door een vasten band te vereenigen met die gezellinne. die Ik ééniglijk geschikt achte mij op den langen levensweg zoet en zalig te verzelschappen — de éénige, waarmede ik dien wil vervorderen, dat ik mij tracht te verzekeren van haar bezit voor altoos, door een onverbrekelijken band, opdat zoo daar later verdeeldheden ontstaan tusschen Provinciën en Provinciën, geslachten en geslachten, tusschen burgers en inboorlingen van ’t zelfde land, zij toch vereend mogen blijven, zij toch elkanders troost en steun mogen zijn, die door trouwe liefde en onscheidbaar huwelijksrecht aan elkander verbonden zijn. Zij althans kunnen toch samenblijven, en lief en leed deelen, en lot en toekomst gelijkelijk braveeren. Ik voorzie het kwade, en daarom zoude ik zoo gaarne het goede, dat ik heb te bieden, deelen met uw kind!"

»Onder Gods zegen zult gij dat eenmaal," hernam mevrouwe Prouninck, »ij weet, ik blijve aan uwe zijde, ware ’t ook, dat uwe vreeze grond had. Het is zoo, meester Gerard is absoluut heer in. zijn huis, maar… moeders hebben toch altijd wat zeggens in het hijlik harer dochters."