Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/77

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

voogd is gebleven over zijne zuster Ada? En in ’t eind! is niet Wijndrik Rueel dezelfde jonkman, die in ’t verleden jaar hier was bijkans als een kind aan huis, en dien gij altijd uitnemend goed gelaat hebt getoond op zulke wijze zelfs, dat gij geacht werdt aan te moedigen…"

»Neen, die Wijndrik is dezelfde niet meer, of liever diezelfde Wijndrik is nu voor mij gansch wat anders, ’t Is meester Rueel, gecommitteerde door de Staten van Holland bij den Grave van Nieuwenaar; die meester Rueel is voor mij de vertegenwoordiger van mijne bloedvijanden, — de persoon, die deelt in hunne raadslagen, die van hunne opiniën is, die hier is om onderhandelingen door te drijven, die mij krenken in mijne teerste belangen, en hetgeen mij meest grievend moest zijn, komt steunen en bevorderen; en om het lichtste te zeggen, die datgene brengt, wat ik met al mijne kracht zou willen weren; om niet het ergste te denken, dat hij conversatie zoekt met mijne huisgenooten, om ten profijte van zijne zenders met hunne simpelheid zijne winst te doen, en wel blijde zal wezen op die wijze als spie in te dringen in mijn huis."

»Ei wat, Gerard! dat zijn louter inbeeldingen van uwe vertoornde zinnen. Maar nu is ’t mij klaar, waarom gij hem zoo slecht gelaat hebt getoond bij deze wederkomst."

»Aan een goed uiterlijk heb ik het niet laten gebreken, naar ’t mij toeschijnt; want ik ben van gevoelen, dat men, vooral jegens een vijand met groote omzichtigheid handelen moet. En mij dacht, ge kondet tevreden zijn over mijn onthaal aan uw gunsteling; heb ik hem niet aan mijne tafel genood?"

»Nu, daarvan kan ik u verzekering geven, gij hebt daaraan voor dezen genood, en zult er na dezen ontvangen, die er met minder goede intentiën te uwaart aanzaten, dan Wijndrik Rueel, en dit kan ik op mijn woord verzekeren, Wijndrik verlangt niets zoo vurig als in uwe genegenheid plaats te krijgen, en