Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/112

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De Prinses sidderde, maar herstelde zich snel; zij had nagedacht, overwogen.

»Mijne daden dan toch zullen geloofwaardig geacht worden!" hernam zij met zekere waardigheid.

»Certamente! daden!" herhaalde Cosmo, met een glimlach het hoofd buigende.

»Indien, bij voorbeeld, door mijne tusschenkomst, jonker Nicolaas de Maulde geen eed deed aan de Staten, maar veeleer opnieuw, en vaster dan voormaals, zich verbond aan Mylords vrienden…"

»Dat zeker zou genoeg wezen, om Prouninck te overtuigen…, en…"

»En de beschamende formelijkheid der huiszoeking…"

»Niet te doen plaats vinden; ik zelf zou hier tusschenbeide komen, om het hem te ontraden."

»Nu dan, messer Cosmo! bewijs mij nog heden den dienst, u tot den jongen hopman te begeven, en hem in te fluisteren, op uw minst barren toon, dat ik hem spreken wil — nog heden spreken wil."

»Och! mijn schorre toon zal hem liefelijk klinken bij dat woord," glimlachte Cosmo. »Alleen waar moet ik hem zoeken…?"

»Gij moet hem uitvinden; sinds onze scheiding weet ik niet meer, waar hij zijne avonden slijt."

»Nu, uitvinden is mijne zaak; ’t is nog een staaltje van mijn oud handwerk."

En hoe Cosmo zijne zending volbracht, hebben wij gezien, evenals hoe zij slaagde. Dat zij slaagde, heeft misschien sommigen verwonderd: en men vindt er in de Maulde eene zwakheid, die hem alle leed en smart, welke hem op dit pad wachtte, waardig maakt; maar men bedenke zijne jeugd, zijn hartstochtelijk karakter, de stemming zijner ziel, juist op dat oogenblik…, en dan het plotselinge, het verrassende van de oproeping…