Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/111

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tot dit besef van plicht en eere teruggekomen… mevrouwe!" hernam Cosmo met bitterheid en minachting; »want, wat het u kosten kan, den weg, dien hij neemt, zal ik niet berekenen; mij aangaande, mijne rekening is gemaakt; ik zal wegens insubordinatie voor een krijgsraad worden gedaagd, of van ’t vaandel verjaagd en uit den dienst gezet worden… Eene fraaie bevordering, niet waar? en gansch eene andere, dan die mij door u bij mijn in dienst treden was aangezegd."

»Maar, messer Cosmo! gij spreekt dingen, die niet zijn kunnen… Gesteld, de jonge hopman was besloten eed te doen aan de Staten, en deed zoo; hoe zou dat u in leed brengen?"

»Omdat hij gezworen heeft, dat al de officieren en soldaten van zijne compagnie zijn exempel zouden volgen, of gehandeld worden met de uiterste rigueure van de krijgswet… En ik zie niet, hoe ik, — vreemdeling, door niemand beschermd, door niemand gekend dan op zulke wijze, die ongekend nog meer wenschelijk zou maken, — nu reeds door velen gehaat en geminacht, — aan het strenge vonnis zal ontgaan, dat die geliefde, Neerduitsche, edelboortige hopman, die aller hoofden en harten met zich trekt, zal wijzen…"

»Gij zijt niet van zins, zijn wil te doen in dezen."

»Mevrouwe! ik heb het u meer gezegd. Ik ben, onder de verachtste en verworpenste menschen, de meest ellendige en verworpene; maar dit is waarheid: ik heb maar één woord en maar ééne trouwe, en met die breke ik niet; moge ’t mij duur te staan komen of tot winste gedijen, hiernaar vrage ik nooit. Gij ziet, Principessa! dat ge, in elk geval, u buiten mijne hulpe moet redden; want na morgen ben ik gekerkerd of verdreven… En wat u belangt, na dien dag zal Prouninck weten, waaraan zich te houden omtrent uwe gezindheid, en moeilijk daaraf zijn te brengen, als ge denken kunt. Uw vorstinnenwoord behoeft dan bij hem niet meer te gelden dan dat van een ander."