Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/110

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

valsch van u, mevrouwe! uw gunsteling daartoe te brengen, en ge zoudt nog willen, dat iemand aan uw afval twijfelde!" En hij zag haar aan met felle, fonkelende blikken, den sarcastischen glimlach op de lippen, en de rechterhand met zóó dreigend gebaar opheffende, dat eene moediger vrouw dan deze verschrikt zou geweest zijn… Daarbij, wij weten het, zij vreesde Cosmo en zij had hare goede redenen om het te doen, en het bericht; zelf, dat zij op die wijze vernam, verhoogde de angstige en smartelijke aandoeningen, die haar overstelpten.

»Mijn God! de jonge hopman zich begeven tot die zijde! ’t Is den Hemel bekend, dat ik daaraf nietwes wete." En haar verbleeken, haar zenuwachtig samenklemmen der handen sprak luider nog voor die waarheid, dan hare woorden.

»Maar, mevrouwe!" hernam hij, altijd spijtig en scherp, dan, voorwaar! mocht ge betere acht geven op de handelingen uwer minnaars; want dus doende, konden ze u in groote ongelegenheid en disperatie brengen, gij u begevende te dezer zijde, zij ter andere… Ik zegge u, bij die wijze van doen zult ge veeleer kans hebben, door beide partijen gehaat en geminacht te worden, dan gewaardeerd en gesteund. "

»Maar ik zwere u, messer Cosmo! de jonge Baron is mijn minnaar niet, noch is dat ooit geweest."

»Toch uw cavaliero-serviente, uw sigisbéo, of met welken naam, gij het noemen wilt; maar altijd toch uw afhangeling, uw vazal; — iets dat denkt zooals gij, — dat spreekt zooals gij, — dat handelt naar uwe ingeving en naar wiens handelingen men u oordeelt."

»Mogelijk kan dat voormaals met waarheid gezegd zijn van den Baron de Maulde. Dit is nu niet meer…, de tijden zijn voorbij, dat ik invloed op hem had en dien gelden deed. De jonge cavalier was te over vermetel in zijne eischen; plichtbesef en eergevoel dwongen mij, hem uit mijne nabijheid te verbannen."

»Ter wille van u zelve en van mij zijt ge wel te kwader ure