Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/131

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zeker…!" hernam zij aarzelend.

»En ware dat niet, ze heeft zeker haar juweelkistje met zich gevoerd; — ik weet vanouds dat het goed placht gevuld te zijn; — daarmee kan men nogal zoo iets doen…"

»Maar wat zou er dan wel te doen zijn?" vroeg Deliana, tusschen hoop en vrees.

»Uwe bevrijding bewerken."

»Gij! — gij — wilt mij daartoe behulpzaam wezen?"

»Ja; niet waar? dat acht ge vreemd van mij…? juist van mij…! maar zal ik u iets zeggen…, een geheim…, dat bij u althans wel goed vertrouwd moet zijn…; want…, gij zult den Graaf wel nooit meer spreken; hij zou u niet aanhooren, en waar hij u aanhoorde, toch in geen geval gelooven…"

Deliana boog het hoofd toestemmend, want zij wist niet, wat zij hierop antwoorden moest; hem scheen dit antwoord voldoende, want hij vervolgde:

»Ook schenk ik uwe ladyschap mijn vertrouwen, om haar bewijs te geven van mijne veranderde gevoelens…, en opdat zij in mij een vriend zie, welks raad en leiding zij te harer bate gerustelijk volgen kan… "

»Zeg, wat het is…!" sprak Deliana, op een toon, door spanning en ongeduld dus gescherpt, dat die hard klonk, en bijna gelijkluidend was met dien, waarop Fabian haar soms zijn wil deed verstaan. Zij is niets vreemds, die onwillekeurige klanknabootsing van eene geliefde stem; aan zijn glimlach zag men, dat het doctor Julio niet ontging.

»Gij hebt gelijk," hernam hij, »dat gij weer gansch u zelve wordt; die zachtheid van straks was u ook al te onnatuurlijk; zij hoorde zeker bij uwe vorige rol…, maar tegenover mij…"

»Spreek van het uwe!" beval Deliana, die geene rust meer had, vóór zij wist, hoe zij tot die vrijheid zou komen, die haar vergunnen zou Fabian te volgen.