Naar inhoud springen

Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/132

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zie, Mylady! ik ook haat uw Graaf…"

»Den Graaf van Leycester?"

»Mijn meester; ja! Mij heeft hij laten veroordeelen, omdat ik, als hij, een dubbel huwelijk aanging, terwijl ik… hem voor die zonde meende beveiligd te hebben door zeker middel, dat…; maar uwe ladyschap kent het als ik…; alleen zij moge! het mij nu vergeven…, het was mijne schuld niet, dat het niet beter hielp. Voorshands toch was het eene groote dienst, dien ik den Graaf deed, en hoe… heeft hij betaald…? Hij heeft mij laten vonnissen, laten veroordeelen…, en al heeft hij mij voor de werkelijkheid der straf weten te beveiligen…, voor de werkelijkheid der schande heeft hij mij niet behoed, en uit nooddwang blijve ik gebannen buiten Engeland, waar het gesternte mij eene hooge fortuin had aangewezen, en moet mij hier schuilhouden…; hier, in dit vochtig, nevelachtig land, waar de lucht meer dampen heeft dan sterren…, en waar ik gescheiden ben van la mia Catarina… Gij begrijpt, dat eischt wraak…! en nu…, toen ik van uwe gevangenneming hoorde, besloot ik mij te wreken…, zóó te wreken, dat de Graaf mijne wraak voelt, zonder mijne hand te herkennen… Ik wil mij wreken door u te bevrijden; daarmede werp ik opnieuw alle gevaren over hem uit, die hij meende te zijn ontdoken, en waarvan zijn ernsthafte vriend Wilkes meende hem te verlossen door uw verhaasten dood…"

»Wilde die man dat werkelijk?" vroeg Deliana, met ontzetting.

»Zóó zeker, dat hij mij op dat punt bevelen heeft doen toekomen, die… ik u niet zal mededeelen, om… het gevoel uwer ladyschap niet te kwetsen, hoewel zij eenigszins verhard moet zijn op het punt. In ’t kort, dit geeft mij vrijheid tot u te komen, en gelegenheid u te helpen. En nu, na deze bekentenis, neemt gij mijne hulp aan?"