Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/174

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Mijne nichte! Ik verwacht haar," sprak Barneveld, ietwat kleurende; »doch geleid ze nu eene wijle binnen bij mijne vrouw."

»De jonkvrouw zegt, dat het noodwendig is, dat zij zich het eerst met Uwe Edelbeid onderhoude. Zij is daarbij niet alleen…, en dus onverduldig, dat ik vreeze…:

Welke vreeze dat ware, kon de man niet te kennen geven, of zij was reeds vervuld; want de deur werd met kennelijke drift opengerukt, en Emerentia Sonoy verscheen, eene andere vrouw geleidende, of liever voortrekkende met de ééne hand, terwijl zij haar met de andere ondersteunde, en die zij, terstond na haar binnentreden, op een stoel plaatste, als eene zorgende moeder een ziek kind; en die zorge bleek niet overbodig, want de vreemde viel daarop neder, machteloos en zonder bewustheid.

Barneveld…zichtbaar ontrust en verstoord over deze verschijning, begon zich tegen Wilkes te verontschuldigen als zijdelingsche beschuldiging tegen de jonkvrouw, die dus alle wetten der voegelijkheid schond; maar Wilkes sprak:

»Deze onderbreking van ons gesprek is gansch buiten uwe schuld; gij hebt u daaraf niet te excuseeren, mijnheer! en volgaarne ruime ik deze dames de plaats, u alleen nog aanbevelende mijn request aangaande Lady Margaret…"

»Mijnheer Wilkes, de raadsheer en de gezant van de Koningin,. zoo ik wel heb!" riep Emerentia, hem tegemoettredende.

»Die ben ik, mejonkvrouw! tot uw dienst!" hernam Wilkes, met koele hoffelijkheid.

»Nooit kon het geval mij meer in de hand werken dan bij deze ontmoeting". sprak zij. »Het bijzijn van den heer Wilkes. is hier zóó noodig, dat ik mijn heer neef zou gebeden hebben, dien heer hierheen te roepen, zoo zulks doenlijk ware geweest."

»En hoe kan het zijn," vroeg Barneveld verwonderd, »dat mijne wellieve nicht de tegenwoordigheid van den heere Wilkes dus noodig acht bij een bezoek aan mij?"