Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/173

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zeker, omdat gij u eene wijle getoond hebt de onze te zijn," viel Barneveld in.

Wilkes antwoordde hierop niet, en zeide alléén:

»Gij begrijpt dus, hoe het voor mij van ’t uiterste gewicht is, dat er strenge en nauwkeurige nasporingen worden gedaan, zoowel hier als in de provincie Utrecht, welk laatste mij alreede door de heeren van Utrecht is toegezegd. Gij ziet, heer van Barneveld! dit is eene zake buiten alle onze politieke kwestiën, en alléén een officieuse dienst, die ik van uwe bekende goedwilligheid mijwaarts geloof te mogen verzoeken…"

»Die het zelfs, zonder dat, mijn plicht zou zijn te bewijzen," hernam de Advocaat hoffelijk.

»En daar de ééne dienst den anderen waard is," hervatte Wilkes op denzelfden toon, »belove ik, als Thomas Wilkes, mij voor u, meester Johan van Oldenbarneveld, naar mijn beste vermogen en van goeder harte te employeeren, om de misverstanden, die er gerezen mochten zijn tusschen mijne Meesteres en u, uit den weg te ruimen, zoo gij daartoe van uwe zijde wilt medewerken."

»Geene betere belofte, voorwaar! kondt gij mij geven… Heer Wilkes!" hernam Barneveld met iets dubbelzinnigs in den toon, »doch wees zeker, dat, ook zonder deze belofte, ik den invloed, dien ik houde, hier te ’s Hage of elders, gebruiken zal, om mijne Heeren van den Gerechte aan te sporen, om naar uwe ontvluchte gevangene scherpelijk onderzoek te doen, en ik betwijfel geenszins de réussite van dien. De naam, zoo ik verstaan heb, is Lady Margaret Douglas Sheffield…"

»Dit is haar ware naam, doch…"

»Zij werden gestoord. Jan Franken kwam binnen; met die zekere vrijmoedigheid, die, door het besef van de noodzakelijkheid der stoornis, moest te wege zijn gebracht, sprak hij:

»Mijnheer! mejonkvrouwe Sonoy is daar en begeert instantelijk tot u gelaten te worden."