Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/224

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Gevalt dit oevel, niet waar? en komt ons al zeer ongelegen," hernam Maurits, Barneveld aanziende.

»Dat wil ik nog niet gezegd hebben, Uwe Genade!… Gesteld, Hare Hoogheid van Engeland kreeg ietwat de angstkoortse over eenige nadere alliantie met Frankrijk, die vreeze kost heilzaam werken en haar aanzetten, om het Engelsche secours ietwat vruchtbaarder te doen zijn voor ons."

»Zoo zou dit ongeval nog ten leste ons ten goede komen," hernam Maurits glimlachende.

»Mits conditie daar eene zeer omzichtige hand, wel ervaren in het plaatsen der woorden of ’t gebruiken der expressiën, belast ware geweest die brieven te schrijven."

»Met gunst neen, heer Advocaat! zooveel kunstenarijen en dissimulatie over een brief? Ik schrijf recht en slechtweg, wat ik versta, begeere of denke; mogen de anderen toezien, hoe ze ’t nemen…"

»Het was ook niet de vraag, dat Uwe Excellentie zelve…"

»Genoeg, heer van Barneveld! het is hier voor mij de vraag van geschonden recht, en ik wenschte met mijne staatswijze raadsmannen te overleggen, hoe die kwetsure te heelen, wetende, dat zoo ik zelf hierin te werk ging, naar ’t bruisend bloed mij ingeeft…"

»Voorzeker neen; dat zou ik althans U we Genade eerbiedig durven ontraden," sprak de Kanselier.

»Neen, daar moeten op andere wijze représailles genomen worden," zeide Barneveld.

»Mijne lange ervarenis heeft mij altijd geleerd, dat représailles een droevig woord is, en in de daad een schakel van eene keten, daartoe telkens weer zich nieuwe schakels aanvoegen, tot die ten leste voor beide partijen, een zware, een lange, een ontorsbare last wordt, die hen samen omklemt en vasthecht…"