Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/232

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Dat ben ik voornemens; ja, heer Kanselier! En waartoe die bedruktheid bij die vraag…?"

»Omdat Uwe Genade schijnt te vergeten, dat dit niet zijn kan."

»En waarom niet, als ik het zoo begeer."

»De Graaf van Hohenlo is de persoonlijke vijand van den kolonel Sonoy…, en die beiden samen te brengen…"

»Ze staan beiden onder mijne gehoorzaamheid, naar ik meene, en ik zal ze bij ordre houden."

»Van den Graaf van Hohenlo, uw neef en bloedmaag, is dat te onderstellen, zonderling in uw tegenwoordigheid; alleen met den overste Sonoy is het ietwat anders: die heeft zich nog niet uw gehoorige genoemd, nog geene commissie van u genomen, is nog niet tot den nieuwen eed gebracht…; en ik zou niet durven verzekeren, dat uw gezag hem terug zal houden, zijn toorn jegens den heere van Hohenlo lucht te geven."

»In mijn bijwezen? Zou hij dus dol zijn van overmoed?"

»Ik wete niet, heer!… Ik weet alléén, dat, zoo er eenige hoop bestaat, dat de kolonel Sonoy, aanziende den nood der tijden, gehoor zal geven aan de eischen van den zoon van dien Oranje, aan wiens vader hij met vurige verknochtheid was verhecht, die hoop in mijn gemoed tot gansche wanhoop versterft, zoo haast ik mij den Graaf van Hohenlo aan diens zijde denke, wetende, dat die twee bruske naturen elkander mijden zullen, of bij ontmoeting elkander zullen trotseeren en stooten. Het aanzien van den jeugdigen Grave Maurits zaloverreden, het aanzien van de oude wederpartij zal verbitteren…"

»De kolonel Sonoy is krijgsman en weet, dat de Graaf Hohenlo Luitenant-Generaal is van Zijne Excellentie, en in die kwaliteit noodwendig in dezen aan zijne zijde moet staan," hervatte Barneveld; »en mits hij niet geheel dien starren grijzen kop bukke…, niet zóó geheel, dat hij ook persoonlijke vijandschap overgeve, ten wille der Prinselijke Hoogheid van onzen