Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/233

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Graaf, is ’t beter, dat hij blijve wat hij is: tegenpartij; zoo weet men ten minste, wat men aan hem heeft…"

»Heer Advocaat! ’t ware mijns inziens beter, dat gij Zijner Excellentie ditmaal met anderen raad wildet dienen en tot matiging stemmen wildet, dan aanzetten, om zooveel op één worp te zetten," fluisterde Leoninus bijna smeekend, en luider tot Maurits: »Uwe Doorluchtigheid bedenke, dat het den Graaf van Leycester nieuwe stof tot klagen zal geven, als zij den Grave van Hohenlo, die van Zijne Excellentie geene commissie heeft willen nemen, dus openlijk in West-Friesland dienst laat doen als haar Luitenant; dit verzwaart die versmading van den dienst des Gouverneur-Generaals, die al ree de zooveel kwaads heeft gesticht…, en dat op het moment, dat er in Engeland schikkingen worden gemaakt voor de overkomst van den Graaf!"

»Zou hij werkelijk komen?" vroeg Maurits.

»Om de zekerheid van ja of neen gaf ik veel!" voegde Barneveld er bij.

»En in onzekerheid dient men te handelen, of de terugkeer zeker ware, en geene oorzaak geven tot nieuwe grieven, waar nog de oude niet eens zijn neergelegd; dunkt u dat ook niet, heer van Barneveld?"

»Dat ben ik zóó wel met u eens, Kanselier! dat ik, die verdacht word, raad te geven, die tot uitersten voert, reeds het mijne heb gedaan, den Grave Maurinck te Medemblik eene goede ontvangst te bereiden, eer er over ’t heentrekken werd geraadpleegd."

»En op welke wijze denkt gij dat aan te leggen?" vroeg Maurits.

»Uwe Excellentie! dat is mijn geheim; gun, dat ik het voorshands beware, en te eerder, daar ik aan ’t klinken der sporen en ’t dreunen der voetstappen meen te verstaan, dat de Graaf van Hohenlo nadert, dat ons toch storen zou; gun mij oorlof te nemen!"