Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/36

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»En ik zou het hem willen overbrengen, om hem tenzelfden tijde het noodige van zijn onverwijlden terugkeer voor te houden," zei van Brakel.

»Het kan ook zijn besluit bepalen om niet weer te keeren," hernam Wilkes; »vooral, omdat de Graaf te dezen dage opnieuw in hooge gunst is bij de Koningin, en deze hem niet onder zoo ongunstige voorteekenen zal laten heentrekken; doch, hoe het ook zij, ik heb er Zijne Excellentie en Hare Majesteit van geadverteerd…"

»Gij hebt dat reeds gedaan, Sir?" vroeg van Brakel met onrust.

»Gij begrijpt, het was al te wichtig eene aangelegenheid, om er van te zwijgen, of te wachten tot ze Harer Hoogheid werd voorgesteld, op ’t fraaist omkleed, en in zulke woorden van ootmoed en goede trouw, als men hier weet te vinden om aanmatigende en slinksche daden te vergoelijken."

»Voorzeker , dat ware nog erger gedwaald; doch waar moet het met deze arme Provinciën heen, als de Koningin in arren moede zich van ons afwendt…? Ik weet van den Graaf, hoeveel vreeze deze daarvoor telkens had, reeds toen Zijne Excellentie nog met ons was."

»De eigenlijke gevoelens en ontwerpen der Koningin omtrent de Nederlandsche zaken wel te doorgronden, is allermoeilijkst; maar zeker is dit, in allerlei bezwarenissen, vijandschappen en geruchten van oorlog gewikkeld, is de gedachte van vrede haar somwijlen nader en meer wenschelijk, dan eene overwinst van macht; zonderling, waar zij eerst en op ’t onzekere af, of er winste zijn zal, groote opofferingen van geld en manschappen zal moeten doen. Maar, wat er ook van zij, de Graaf is te allen tijde sterk gezind geweest en is dat tot hiertoe gebleven, om de Nederlandsche zaken te steunen, en zoo ’t aan hem hing, er zou wel het uiterste voor gedaan worden, en ik vermeene, hij van zijne zijde zal niet rusten in ’t aanhouden bij de Koningin,