Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/50

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

velen met u, door dien man misleid en verraden."

De goede Jan Cornelisz., tot in ’t harte toe geschokt van schrik, stond versteend van angst en ontzetting.

»Dat kan niet zijn; Fabian is onschuldig; ik zwere het u."

»Zweer niet voor eens anders onschuld; men zou er de uwe om kunnen miskennen," riep Norrits.

»Dat die master Fabian dadelijk hierheen geleid worde, desnoods als gevangene, zoo hij niet willig mocht zijn tot volgen."

»Ik geve u in bedenking, Sir! of die man, indien hij is wat ik meene, niet veeleer door list zal te vangen zijn? ’t Geen er nu geschiedt ten huize van Jan Cornelisz., zal hem opmerkzaam maken, en zoo hij schuldig is, kan hij ons reeds ontkomen zijn, eer iemand het heeft kunnen hinderen."

»Lieve genadige heeren! wat geschiedt er dan te mijnen huize?" vroeg Jan Cornelisz., half zinneloos van stijgenden angst.

»Men doorzoekt uwe prenterij op mijn last, door tusschenkomst van den Burgemeester, en men zal zich verzekeren van alles, wat daar verdacht mag gevonden worden."

»Och! wat dat aangaat, mijn geweten is zuiver…," sprak de goede man, in de volle overtuiging zijner onschuld, »maar hoe mijne vrouw dit zal nemen, en in wat angsten de arme Deliana verkeeren mag…"

Terwijl de arme zoo jammerde, hadden Norrits en Wilkes, die niet naar hem luisterden, eene wijle te zamen beraadslaagd in ’t geheim, en daarop schreef Norrits de volgende regelen:

»Master Fabian wordt verzocht zich onverwijld te begeven naar het Duitsche Huis; staatsstukken van het hoogste belang liggen daar ter vertolking in de Neerduitsche tale; wij den bode volgen."

Norrits teekende en bezegelde met zijn ring, en een der boden trok heen met het biljet, nadat Jan Cornelisz. het adres ten huize