Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/59

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kleine politieke beteekenis was, zijn gang heeft laten gaan, dan een staatsman te gebruiken, wiens zending officiëel en decisief moest zijn; en daar men later werkelijk den ouden Graaf van Derby, lid van haar Staatsraad, met zulk eene zending in de Nederlanden ziet…, kon de stap van zijn zoon in diens oog vergefelijk zijn, al moest hij schijnbaar de verwondering of den onwil over diens vermetelheid toonen, dien de Koningin noodig achtte.

Vandáár, dat hij kwam met minder toorn en minder verwondering, dan hij meende uit te drukken; en het hoofd afgewend, om niet vooruit door een smeekenden blik verteederd te worden, sprak hij strak en ernstig:

»Men heeft mij gemeld, dat mijn zoon hier is, om met berouwover vele dwaasheden zich aan mijne voeten te werpen." Fabian bedacht zich geen oogenblik, en wierp zich voor hem neer, uitroepende:

»Zie met genade op mij, Mylord! en wil gelooven, dat mijne schuld groot is, doch niet grooter dan de ellende, de jammer en de doodsangsten, waarmede ik die heb geboet en wellicht nog boeten zal."

Toen zag de Graaf op hem, en sloeg zich voor het hoofd, als van de uiterste verbazing en schrik getroffen, en deinsde achteruit, zoodra hij hem had aangezien.

»Welnu, Mylord! herkent ge uw zoon? Herkent ge Lord Strange?" vroegen Wilkes en Norrits tegelijk.

»Zegt… dit… mensch mijn zoon te zijn?" vroeg de Graaf, nog ontdaan en verward, door den zonderlingen indruk, dien Fabian op hem maakte.

»Ja, Mylord! hij zegt het te zijn, en hij is het," hernam nu Fabian, opstaande, en den Graaf met drift bij den arm nemende, en in een hoek van de zaal zacht met hem sprekende.

De oude Lord antwoordde daarop smartelijk en toornig, en het Waren geene zachte woorden die hij sprak: