Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/70

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hoewel niet als hinderlijke derde; voor Ada kon hij dat niet zijn, en voor de Maulde was zijn bijzijn altijd eene gelukkige kans, eene afleiding, een voorwendsel, om oogenblikken van verstrooiing of verkoeling te helpen verbergen, of een zeker ledig te helpen aanvullen; want wij mogen die waarheid niet overzien: een ledig bleef er voor de Maulde, zelfs in het bijzijn van Ada, vooral dan, omdat hij dan het best, het levendigst voelde, wat hij er miste, wat hij er had moeten brengen en wat hij er niet konde geven, en ondanks al de teederheid van het lieve schepsel overviel hem in hare nabijheid iets, dat zeer na aan verveling grensde, het is, omdat hij tot haar kwam met zelfbedrog, omdat hij met haar bleef uit besef van plicht, maar ook met de innerlijke overtuiging, dat iedere zijner liefkoozingen een logen was, zoowel als een zelfverloochening, en dat de waarheid zich wreekt van die tegenspraak met eene onweerstaanbare kracht.

Het was wellicht in dien afgrond van pijnlijke gedachten, dat hij zich verdiepte, terwijl zijn blik zich bleef vestigen op de fijne draden, die Ada’s teere vingeren met behendigen zwaai om de spelden slingerden, op het zijden kussen vastgehecht, dat op haar schoot rustte; maar wat het ook ware, Wijndrik stoorde hem, door den draad van een vroeger gesprek op te vatten, met de aanmerking:

»Toch, heer en vriend! blijf ik er bij, dat het u als krijgsman niet geoorloofd is, den nieuwen eed te doen, dien men nu vordert."

»En ik houde het daarvoor, dat we niet vrij zijn, dien te onderlaten; en om bewijs te geven, hoezeer dit mij ernst is, en hoe zwaar het mij weegt, ik ben van zins, dien morgen openlijk af te leggen in handen van mijn Kolonel… en ik begeer, dat dit voorbeeld door mijne geheele compagnie zal gevolgd worden…"