Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/77

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Wisten we nu maar, hoe wat warmte aan te brengen," sprak de oude knecht, met wat verlegenheid rondziende, tot een jonkman in het deftig zwart gekleed, in wien wij meester Roderik herkennen. »Men zegt, ze zijn laatst om de koude uitééngegaan."

»Of om wat anders!" hernam Roderik." Misschien ritselde daar toen wel eene muis…" en hij glimlachte.

»De moedigen niet te na gesproken; maar waarheid is, een klein gerucht je jaagt ze uitéén, en ze betrouwen zich maar sobertjes aan mijn bijstand en hoede."

»In de laatste zijn ze veilig; wat de eerste aangaat, mijn goede Andries!… ge zoudt niet veel uitrichten tegen een rot schutters, door de burger-hoplieden afgezonden."

»Ik heb het toch in den Spaanschen tijd menigen Spanjaard afgewonnen; het is zoo, mijne armen zijn nu ietwat verstramd, maar mijn rapier is nog niet verroest, en zoo mijne vingeren beven, ze kunnen toch nog wel een vuurroer doen losbranden."

»’t Is beter, dat de zaken hier passeeren zonder geweld, goede Andries! en dat de uiterste behoedzaamheid zulks voorkome."

»Betrouw u op dit stuk gerust aan mij; mijns meesters welzijn hangt er aan! Toch zou ’t mij lief wezen, zoo ik mijne luidjes van heden rond een vuurtje kon zetten."

»Ei, Iaat dien inval varen! ze komen nu voorwaar niet hier om lang bijéén te zijn; en daarbij, master Fabian wordt gewacht, die zal ze wel warm praten…"

»O, dat is wat anders…! Als die er bij is, zullen ze ook wel niet vluchten om loos alarm, en als de weduwvrouwe tegen de anderen haar steun vindt in hem, dan zouden die twee samen bevende schreisters in moedige leeuwinnen verkeeren, en doen stand houden tegen een heirmacht."

»Ja, mevrouwe van Hemert is een stouthartig wijfke, eene Kenau, eene virago, om ’t al te zeggen."

»Ach neen, heer! die woorden alle passen niet op haar, de