Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/78

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

arme… Zoo gij haar gehoord hadt en gezien als ik, als zij weeklaagt en jammert, zoudt ge haar anders oordeelen. Ze is van vreedzaam lam door deerlijke rampen van aard veranderd, en wolvinne geworden, die hongert naar wraak en bloed."

»Ge zegt dat naar recht; wat zij nu is, zou ze niet geworden zijn, zoo ze gelukkige vrouwe ware gebleven… Wat master Fabian belangt…"

»Dien, meester Roderik! dien acht ik dit spel te spelen, zoowel uit lust als uit nood…, en…"

»En hij zal er goed voordeel uit trekken, als hij wint," hernam Roderik.

»Hij heeft het verloren!" klonk het hol door het gewelf.

»Wat kan dát zijn!" riepen Andries en Roderik tegelijk; maar de laatste hervatte:

»Daar kan slechts één man van de buitenzijde tot hier komen…"

»Wie toch, heer?" vroeg Andries, nog niet gerustgesteld.

»Hij, aan wien ik hier soms afspraak geef… Simon, de Scholier bijgenaamd; geen fijner spie hebben wij voor ons in \’t gansche Sticht…"

»Maar hoe mart ge dan mij te openen! Daar gaat hier meer verloren dan tijd!" riep dezelfde stem.

Roderik wenkte Andries, de kleine deur eener nis te openen, die toegang gaf tot den éénigen doorgang naar de buitenzijde.

De persoon, die zich toen vertoonde, was een lang, schraal jonkman van omstreeks acht en twintig jaren, wiens bleek geel gelaat bijna uitgedroogd scheen, zoo niet een paar scherpe, lichtblauwe oogen het hadden verlevendigd. Geheel zijn uiterlijk, zoowel zijn gelaat, als zijne houding en kleeding, schetste hem als iemand van zeker fatsoen, van zekere opvoeding, maar die zijne gezondheid heeft verwoest onder vroegtijdige buitensporigheden, en die zijne eere heeft weggeworpen, zijn fatsoen