Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/79

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

heeft verkocht, maar de herinneringen aan ’t vroegere niet heeft kunnen uitwisschen; niets bepaald boosaardigs lag in zijne trekken, die spraken van moedwil en vernuft, en van eene ongeregelde verbeelding.

»Bij St. Silvester! den patroon van mijn oom, den Domdeken! is mij dat wachten laten, meester Roderik! en nog wel in dien lagen, engen gang, waar een man van mijne gestalte zich op zijn gemak voelt, als ik mij verbeeld, dat ik het zijn zou in de steenen tombe van mijne hoogwaarde voorvaderen; en ik zat er, geloove ik, nog, zoo mijn noodkreet over master Fabian’s onheil u niet ten leste bewogen had!"

»Gij hebt dan al eerder teeken van uw daarzijn gegeven?"

»Zou ik anders klagen? maar durft men schreeuwen, als men weet, dat de buren daar boven geene bevriende mogendheid zijn?"

»Och! uw kreet zou nu niet licht. gehoord worden," zeide Andries: »de groote zaal is tegenwoordig ontredderd en wordt niet gebruikt, de aangrenzende galerij, afgesloten door mijne zorg, en de Prinses ligt lusteloos te zuchten op haar rustbed?"

»’t Is eene mooie vrouw, die Prinses. Is ze ziek…? aan wat kwale lijdt zij?"

»Och, aan eene kwale, die ze nooit voelde ten tijde van Mylord Leycester, toen Reingoud over de financiën beschikte."

»Ah! zoo is het dan gebrek aan money? nu, wie lijdt daaraan niet in deze harde tijden?"

»Gij minder dan iemand, zou ik achten," sprak Roderik glimlachend, »eer ge vraagt, is de hand, die u geven zal, al geopend."

»Dat mist dan toch heden," hernam Simon; »want mijne beurs hangt zóó slap in mijn gordel, dat de adem van een kind haar wegblaast, en alevel…"

»Heb ik in last u dit aan te bieden," hernam Roderik, hem een welgevulden lederen buidel toereikende.