Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/80

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Nu, St. Jan zij gedankt! en ik zal van avond eene kaars ontsteken, te zijner eere," riep Simon lachende.

»Zoudt ge u niet onthouden kunnen van dergelijke uitingen en toespelingen, die naar ’t pausdom smaken," sprak Roderik met zekeren afkeer. »Ge zijt doch, meene ik, niet meer Roomsch."

»Zoo weinig Roomsch als een eigen neef van een Domdeken zijn kan, die op zijn tiende jaar misdiener en outer-knaap speelde, en die tot zijn zestiende scholier was op de St. Hiëronimusschool…" En toen hij zag, dat Roderik eene beweging van ongeduld maakte, ging hij voort: »Bah! zijt gerust! ik heb met alle bijgeloovigheden, vooroordeelen en wat dies meer zij, sinds lange afgedaan, achtende die altemaal hindernissen op mijn weg, doch wat wilt ge, de gewoonte…"

»En de lust tot spotten daartoe…; maar dit al aan eene zij gezet, wat is er met Fabian, of was ’t een fabeltje, om onze aandacht tot u te trekken?’

»Een fabeltje? Tot schade en leed van onzen vriend Fabian is ’t trouwe historie, wat ik meld: hij zit gekerkerd op ’t Duitsche Huis, onder suspicie van geageerd te hebben in ’t drukken, stellen en verspreiden der diffamante geschriften, daartegen het plakkaat luidt."

»En is de suspicie niet ietwat geldig…?" vroeg Roderik meesmuilend.

»Mits men mij de eere late van mijne compositiën, zal ik het niet tegenspreken," hernam Simon op denzelfden toon, »maar nu zonder gekscheren: hij verkeert in doodsgevaar; ik vernam, dat meester Prouninck zich met den Schout en eenige stadsdienaren begeven heeft naar de prenterij van Jan Cornelisz., die mede geapprehendeerd is, en wat ze daar kunnen ontdekt hebben, behoef ik u niet te zeggen, daar ge ’t raden kunt."

»Dat zijn uwe zaken, meester Simon!" hernam Roderik met zekere hoogheid, »ik breng u de bevelen uit den Haghe; de