Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/82

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zal er eene inlichting van mij, of eene intercessie van mevrouwe Wittenhorst noodig zijn, om hem te winnen; de eerste ga ik hem geven, de laatste… zullen wij straks vragen, als ’t nood doet. Gij begeeft u naar ’t Duitsche Huis, met zoovelen uwer handlangers, als ge inderhaast samen kunt brengen, en zie toch, zoo Fabian los komt, hem den sleutel in handen te spelen, dien ge nog houdt."

»Van den buiten-ingang tot dit gewelf; goed! ik ga zien, wat er gedaan kan worden. Keere ik hier terug?"

»In geval van niet slagen… Gij, Andries! verzwijg den personen, die komen, het geval van Fabian; het mocht ze te vroeg ontmoedigen. Ik keere zeker voor middernacht…"

En meester Roderik verwijderde zich met Simon den Scholier.

De oude Andries verdiepte zich in een sombere klacht: »De lijfelijke neef van den Domdeken, voor spie in dienst van den lande van Holland! En ik, voormaals de welgetrouwe dienaar van een aloud en nobel huis, die mijne eere hoog hield, zoo goed als een edelman, nu ten dienste gesteld der geheime samenkomsten van luiden, die met eedgespan, verraad en geheime lagen omgaan, en gedwongen uiterlijk de dienaar te wezen van eene vrouw, die ik beklage, terwijl ik haar misleide; en dan zeggen ze nog, dat de Spaansche tijd de ergste was, toen vochten we ten minste met eerlijke wapenen…; maar daar hoore ik gerucht aan de buitenzijde." Hij luisterde. »Juist, dat is ’t afgesproken teeken; daar zijn ze." En nadat hij even de kleine gang was binnengegaan, eene wastoorts in de hand nemende om bij te lichten, leidde hij eene persoon binnen, in een dicht zwart regenkleed en huive gehuld, die weldra door verscheidene anderen gevolgd werd. Toen deze personen die lange sombere hulsels hadden afgeworpen, ontdekte men eerst, dat het vrouwen waren, en nu zij daar plaats hebben genomen nevens de luchters en rondom de tafel, herkennen wij eenige