Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/9

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

I.
Twee verlovingen.



Ondanks zijn besluit, om op Brakel te blijven zoolang het doenlijk was, vinden wij Wijndrik Rueel reeds te Utrecht terug op den dag na het feest der Prinses de Chimay; een eigenhandig bevel van zijn zender had hem daar teruggeroepen; en Wijndrik was niet de man om te aarzelen, waar het zijn plicht gold, zelfs al spanden liefde en vriendschap samen om hem dien zwaar te maken. Hij liet zijne zuster bij jonkvrouw Odilia, en ook Maria Prouninck bleef nog op het Huis vertoeven; de overige gasten waren allen vertrokken; maar Utrecht zonder Wijndrik lokte haar niet aan, en hoewel deze, als hij gezegd had: »veel sprekens moest hebben met haar vader," vreesde hij toch, dat juist daarom zijne bezoeken aan diens huis geen ander, dan een officieel karakter konden hebben. En toen hij, door den geheimzinnigen zendeling van den Pensionaris, den last had verstaan, die hem was opgelegd, volbracht hij dien wel, maar als een last en niet als een lust; en die was hem niet enkel tegen als minnaar van Maria Prouninck, maar bovenal als rechtsgeleerde en als strikt